Ga naar hoofdinhoud
Pagina

Vier processen

Voltooingsvoorwaarden

Bij motiverende gespreksvoering maak je gebruik van vier belangrijke processen: engageren, focussen, uitlokken en plannen. De vier processen bouwen op elkaar voort. Dat wil zeggen dat het eerste proces een voorwaarde en fundament vormt voor het volgende proces. Als je de cliënt bijvoorbeeld niet engageert om een samenwerkingsrelatie op te bouwen,  kan je ook niet samen focussen op de onderwerpen waarover je het wilt hebben, verandertaal uitlokken of stappen inplannen. Daarnaast stoppen de processen ook niet wanneer het volgende begint. De verschillende processen kunnen dus door elkaar lopen en herhaald terugkomen.

Engageren

Engageren wil zeggen dat je een samenwerkingsrelatie opbouwt met de cliënt. Een samenwerkingsrelatie, of kortweg werkrelatie, omvat het vermogen van de cliënt en therapeut om samen te werken naar overeengekomen doelen. Een goede werkrelatie wordt daarom vaak ook als de meest cruciale component van de hulpverlening gezien. Een werkrelatie bestaat uit drie grote componenten:

  • Een band tussen cliënt en hulpverlener waarbij de cliënt zich veilig en begrepen voelt.
  • Het samen eens zijn over de doelen
  • Het samen eens zijn over de stappen die nodig zijn om de doelen te bereiken

Een werkrelatie opbouwen doe je door oprechte interesse te tonen in de leefwereld van de persoon. Motiverende gespreksvoering maakt hiervoor gebruik van 4 grote gesprekstechnieken: open vragen stellen, bevestigen, reflecties maken en samenvatten.

Met een open vraag nodig je de cliënt uit om zijn verhaal te vertellen. Open vragen zijn het omgekeerde van gesloten vragen die beantwoord kunnen worden met een simpele “ja” of “nee”. Ze spelen een centrale rol in motiverende gespreksvoering omdat open vragen de cliënt stimuleren om een actieve rol aan te nemen. Wanneer je veel gesloten vragen stelt, kan een gesprek al snel gaan lijken op een verhoor waarbij de cliënt zelf weinig moet inbrengen. Daarnaast geven open vragen de mogelijkheid om ambivalentie te verkennen, terwijl dit met gesloten vragen moeilijk is.

Voorbeelden van open vragen zijn:

  • “Wat heeft jou naar hier gebracht?”
  • “Hoe sta jij daar tegenover?”
  • “Hoe is het geweest de laatste maand?” 

Indien je korte antwoorden krijgt, kun je doorvragen om het antwoord te verduidelijken:

  •  “Kun je daar wat meer over vertellen?” 
  • “Het ging zoals gewoonlijk. Wat bedoel je daar mee?”

Denkoefening

  • Hoe vaak stel je gesloten vragen? Hoe vaak stel je open vragen?
  • Hoe zou je volgende vragen kunnen omvormen naar open vragen?

Gesloten vraag

  • “Is dat nog al eens voorgevallen?”

Voorbeeld van een open vragen:

  • “Op welke momenten heb je dat nog al meegemaakt?”
  • “Zou je dat willen?”

Voorbeelden van een open vraag:

  • “Wat wil jij graag?” of “Wat denk jij ervan?”

Extra tip: maak een vraag - vertel - vraag sandwich

In sommige situaties moet je als hulpverlener veel informatie geven. Denk bijvoorbeeld aan uitleg geven over de hulp die jij kunt bieden, afspraken verduidelijken, een diagnose of behandeling uitleggen, enzovoort. Aangezien je in deze situaties vooral informatie geeft, kan het moeilijk zijn om vragen te stellen en de cliënt in een actieve rol te houden. Om de gidsende stijl van motiverende gespreksvoering te behouden, kun je in zo’n situaties gebruik maken van een vraag - vertel - vraag sandwich. Zo’n sandwich ziet er zo uit:

  • Vraag: Vraag toestemming aan de cliënt om informatie te geven. Je kunt ook vragen wat de cliënt al weet en/of wat de cliënt graag wilt weten.
  • Vertel: Geef de informatie in behapbare stukjes.
  • Vraag: Vraag de cliënt hoe hij tegenover de informatie staat die je niet hebt gegeven. 

Bijvoorbeeld:

  • HV: “Als het goed is voor jou, zou ik graag even vertellen over beroepsgeheim”
  • CL: “Ja hoor.”
  • HV: “Beroepsgeheim wilt zeggen dat ik niets van wat je aan mij vertelt, zal doorgeven aan andere personen, tenzij je eigen leven of dat van iemand anders in gevaar komt. Het is wel mogelijk dat ik je op een zeker moment zal vragen of ik bepaalde  informatie mag delen met een andere hulpverlener, maar dat zal ik enkel doen als jij hier mee instemt. Het doel hiervan is dan ook enkel en alleen onze hulp afstemmen om jou zo goed mogelijk te helpen. Als je dat niet wilt, dan blijft die informatie enkel bij mij. Wat denk jij daarvan?”

Met bevestigen zet je de sterktes en inzet van de cliënt in de verf.  Je benadrukt de stappen die de cliënt al gezet heeft. Op deze manier vergroot je het vertrouwen in de mogelijkheid om te veranderen. Het idee hierachter is dat mensen zelf over de mogelijkheden beschikken om te groeien en hun leven vorm te geven. Als hulpverlener help je de cliënt krachten te ontdekken en in te zetten die hij al in zich heeft.  In deelmodule 3 bespraken we al dat je krachten kunt ontlokken door terug te blikken naar de weg die al is afgelegd, te vragen naar wat helpt en te vragen naar de uitzondering (wanneer lukt het wel?). 

Met een reflectie spiegel je de boodschap terug naar de cliënt. Op deze manier toon je dat je de cliënt probeert te begrijpen. Je kan dit doen op verschillende manieren. De simpelste manier is om letterlijk te herhalen wat de cliënt gezegd. Een andere manier is om met je eigen woorden de achterliggende betekenis verwoorden van wat de cliënt je net verteld heeft.  Reflecties helpen het gesprek te verdiepen door uit te nodigen om  meer te vertellen. Complexere reflecties kunnen ook inzicht vergroten bij de cliënt door betekenis te geven aan wat hij vertelt.

Reflecties kunnen variëren van eenvoudig naar complex. Met een eenvoudige reflectie herhaal je de boodschap van de cliënt. Je kunt dit doen door ofwel exact dezelfde woorden te gebruiken, ofwel door hetzelfde te zeggen in je eigen woorden. Je boodschap blijft dicht bij degene die de cliënt geuit heeft.  

Een complexe reflectie verdiept de boodschap van de cliënt door een interpretatie te maken van wat de cliënt net gezegd heeft. Dit kun je bijvoorbeeld doen door achterliggende emoties te benoemen of een nieuwe betekenis te geven. Een tip hierbij is om je niet te laten tegenhouden door angst om een verkeerde interpretatie te maken. Het kan zijn dat we de bal eens misslaan. Dat is niet erg, een verkeerde reflectie nodigt nog steeds uit om te vertellen hoe het wél in elkaar zit. Het is zeldzaam dat het een sterk negatieve reactie uitlokt. Als de cliënt negatief reageert, kun je je excuses aanbieden en aangeven dat je graag wilt weten hoe je het juist kunt begrijpen. 

Tip: het is belangrijk om een reflectie te formuleren als een statement en niet als een vraag. Als je een reflectie maakt in de vorm van een vraag, kan het lijken dat je de cliënt in vraag stelt. Dit kan onbedoeld veroordelend overkomen.

We laten een voorbeeld van een eenvoudige en een complexe reflectie zien:

  • CL: “Ik ben op gesprek gekomen omdat de dokter het nodig vond, maar ik zie het nut niet echt.”
  • HV: “Je vindt het niet nuttig.” (Eenvoudige reflectie)
  • CL: “De dokter zegt dat mijn symptomen enkel komen door stress. Maar ik weet het toch niet zo goed.”
  • HV: “Je vraagt je af of er toch niet iets anders aan de hand is of meer aan de hand is.” (Complexe reflectie)

Complexe reflecties kun je ook gebruiken om te bevestigen of te herkaderen. Bijvoorbeeld:

  • CL: “Ik heb het al zo vaak geprobeerd maar het gaat steeds fout.”
  • TH: “Je blijft proberen ook al ben je ontmoedigd. Dat vraagt veel doorzettingsvermogen.” 

Tenslotte kun je ook een gevoelsreflectie maken. Met een gevoelsreflectie benoem je de achterliggende emotie achter de boodschap. Een voorbeeld:

  • CL: “Ik kan niet op ziekteverlof gaan. Ik mag mijn job echt niet verliezen.”
  • HV: “Je bent bang dat je je job verliest als je met ziekteverlof gaat.”

Een samenvatting structureert het verhaal van de cliënt en nodigt uit om aan te vullen waar nodig. Het toont ook dat je mee bent in het verhaal. Verder kan je in een samenvatting ook elementen uit het verhaal van de cliënt met elkaar verbinden, zodat de cliënt nieuwe verbanden leert zien. Kondig het aan wanneer je samenvat, bijvoorbeeld: “Laat ik eens even kijken of ik alles goed begrepen heb.” Vat samen en sluit de samenvatting af met een uitnodiging. Bijvoorbeeld: “Wil je daar graag nog iets aan toevoegen?”

Focussen

Focussen is samen met de cliënt bepalen wat er op de agenda staat. Je stemt af over welke onderwerpen en doelen belangrijk zijn. Daarna help jij als hulpverlener de focus te houden op deze doelen, bijvoorbeeld: “Je hebt al een paar keer aangehaald dat… Zullen we het hier even over hebben?”

We hebben al eerder aangehaald dat een werkrelatie opbouwen een voorwaarde is om te kunnen focussen. Sluit daarom eerst aan bij de zorgen en wensen van de cliënt om een werkrelatie op te bouwen. Indien je te snel gaat focussen op iets wat jou als hulpverlener in het oog springt terwijl dit voor de cliënt niet voorop staat, is er het gevaar dat de cliënt zich weinig begrepen voelt en afhaakt. Met een goede werkrelatie komt het gesprek meestal uiteindelijk vanzelf uit bij de oorzaken van het probleem.

Ontlokken

Ontlokken doe je door de cliënt zelf te laten spreken over waarom verandering goed zou zijn. We noemen deze uitspraken die pleiten voor verandering “verandertaal”. Het idee hierachter is dat mensen meer neigen te geloven wat ze zelf uitspreken dan wat een ander hen zegt.   Iemand proberen te overtuigen of in de discussie gaan, heeft dan ook meestal weinig impact in de ander zijn geloof in de noodzaak iets te veranderen.  Sterker nog, de ander kan zelfs sterker gaan geloven dat verandering onwenselijk is. Stel je voor dat iemand  je wil overtuigen om  iets te  veranderen, zoals bijvoorbeeld  beginnen met sporten. Een  eerste reactie is dan vaak “ja, maar…”: Ja, maar ik heb te weinig tijd om daar mee bezig te zijn. Ja, maar ik heb het al geprobeerd en het is niet gelukt. Ja, maar ik heb daar geen energie voor, enzovoort. Kortom, de persoon gaat dan juist verdedigen waarom hij niet wil of kan veranderen. We vermijden het daarom beter om iemand te proberen overhalen met argumenten. Als een cliënt namelijk zijn gedrag begint te verdedigen, bereik je eigenlijk het omgekeerde van wat je wil: door de cliënt zijn gedrag te laten verdedigen versterk je zijn geloof dat verandering in zijn situatie niet wenselijk of niet mogelijk is. In plaats  van te argumenteren laat je de cliënt dus beter zelf redenen bedenken voor verandering. Het is beter om open vragen te stellen die verandertaal stimuleren. We geven hieronder enkele vragen mee die je hiervoor kunt gebruiken.

Vragen over wat de cliënt wil bereiken en waarom: 

  • “Waarom wil je deze verandering maken?”
  • “Hoe zou je dat doen?”
  • “Wat zijn voor jou de beste redenen om te veranderen?”
  • “Hoe belangrijk is het voor jou om te veranderen? Waarom?”
  • “Wat zou er gebeuren als de dingen blijven zoals ze zijn?” 
  • “Als je 100 procent zeker zou zijn dat je zou slagen als je het probeert, wat zou je dan veranderen?”
  • “Beeld je in dat je een jaar verder bent en je leven helemaal is hoe je het wil. Hoe ziet je leven er dan uit?”

Vragen naar de extremen:

Laat de cliënt de “best case” en “worst case” scenario’s bedenken.
Dit maakt helder wat het gevolgen zouden zijn van veranderen versus het niet veranderen.

  • “Wat is het ergste dat er kan gebeuren als de dingen blijven zoals ze zijn?”
  • “Wat is het beste dat er kan gebeuren als dingen veranderen?”

Vragen naar waarden en ambities:

  • “Wat vindt jij belangrijk in het leven?”

De cliënt heeft redenen om niet te veranderen.  Deze uiten zich in uitspraken die we “behoudtaal” noemen. Behoudtaal omvat alle uitspraken over waarom het niet wenselijk of niet mogelijk is om te veranderen. Het is het best om erkenning te geven aan behoudtaal met het gebruik van reflecties. Doe je dat niet, dan kan er wrijving ontstaan. Wrijving is een normale reactie wanneer iemand het gevoel heeft dat hij onder druk gezet wordt iets te doen waar hij zich ambivalent over voelt. Daarnaast kan wrijving ook voortkomen uit het gevoel niet begrepen te worden of het gevoel dat hij niet gerespecteerd wordt in zijn autonomie.  Manieren om met wrijving om te gaan:

  • Neem behoudtaal ook op in je samenvattingen van het gesprek en reflecteer behoudtaal.
    Bijvoorbeeld: “Je bent bang dat je ’s ochtends nooit vroeg genoeg uit bed kan en je hierdoor geen job zult volhouden.”
  • Zoek naar het gevoel dat onder de wrijving ligt en probeer dit te reflecteren. 
    Bijvoorbeeld: “Je wilt hier niet zijn.” “Je voelt je onder druk gezet.”
    “Je doet al veel opofferingen voor het gezin, en nu willen ze ook nog dat je stopt met je enige manier van ontspannen door jou naar hier te sturen.”
  • Bevestig de autonomie van de cliënt.
    Bijvoorbeeld: “Ik wil jou helpen met alles op een rijtje te zetten, maar het blijft jouw keuze.” 

 

Plannen

Op een gegeven moment zal je merken dat de cliënt klaar is om stappen te nemen naar verandering. Met het proces “plannen” ga je samen met de cliënt nadenken over hoe hij de gewenste verandering kan realiseren. De eerste stap is om te herkennen wanneer de cliënt hier klaar voor is. Er zijn een aantal signalen die hier op wijzen:

  • De cliënt toont minder wrijving en uit minder behoudtaal. Hij merkt dat de cliënt minder in de verdediging gaat. 
  • De cliënt uit meer verandertaal. Hij bespreekt waarom hij zou willen of kunnen veranderen.
  • De cliënt stelt zich voor hoe het leven zou zijn als hij verandert. Hij vraagt bijvoorbeeld hoe het leven van anderen eruit ziet nadat ze zijn verandert, of hij vraagt naar alternatieven om het anders aan te pakken.
  • De cliënt lijkt te berusten. Hij is dan mogelijks de beslissing aan het maken om te veranderen. Dit kan zich uiten in kalmte, maar ook in rouw of verdriet om het bekende dat hij zal moeten achterlaten.
  • De cliënt experimenteert met verandering. Hij zoekt bijvoorbeeld zelf informatie op of probeert al eens het anders aan te pakken dan gewoonlijk.

Als tweede ga je de bereidheid om te veranderen stimuleren. Dit doe je op de volgende manier:

  • Kondig aan dat je een samenvatting maakt
  • Vat zowel behoudtaal als verandertaal samen
  • Moedig de cliënt aan om te beslissen, met zinnen zoals:
    “Wat zou de volgende stap kunnen zijn?”
    “Als je dit op een rijtje ziet, wat wil je doen?”
    “Wat nu?”

Bijvoorbeeld:
“Is het oké dat ik even op een rijtje zet waar je staat momenteel? Je bent bang dat je afhankelijk zal worden van medicatie om je goed te voelen. Tegelijk denk je dat medicatie misschien het duwtje in de rug kan zijn om terug de energie te hebben om dingen te ondernemen. Wat wil je doen?”

Als derde stap bepaal je samen een plan van aanpak. Het doel is de inzet en de bereidheid om zich aan een plan van aanpak te houden zo groot mogelijk te maken. Maak daarvoor het gebruik van SMART doelen (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden), zoals eerder besproken. Hierbij is het cruciaal om de cliënt te helpen bij het opbouwen van zijn geloof in het eigen kunnen. De cliënt bouwt succeservaringen op door naar haalbare doelen toe te werken. Op deze manier ondervindt de cliënt dat hij de vaardigheden heeft om te veranderen. Hoe je SMART doelen opstelt en het geloof in de eigen vaardigheden vergroot,  kun je teruglezen in deelmodule 2.

Laatste wijziging: Friday, 6 January 2023, 13:25