Engageren
Engageren wil zeggen dat je een samenwerkingsrelatie opbouwt met de cliënt. Een samenwerkingsrelatie, of kortweg werkrelatie, omvat het vermogen van de cliënt en therapeut om samen te werken naar overeengekomen doelen. Een goede werkrelatie wordt daarom vaak ook als de meest cruciale component van de hulpverlening gezien. Een werkrelatie bestaat uit drie grote componenten:
Een werkrelatie opbouwen doe je door oprechte interesse te tonen in de leefwereld van de persoon. Motiverende gespreksvoering maakt hiervoor gebruik van 4 grote gesprekstechnieken: open vragen stellen, bevestigen, reflecties maken en samenvatten.
Met een open vraag nodig je de cliënt uit om zijn verhaal te vertellen. Open vragen zijn het omgekeerde van gesloten vragen die beantwoord kunnen worden met een simpele “ja” of “nee”. Ze spelen een centrale rol in motiverende gespreksvoering omdat open vragen de cliënt stimuleren om een actieve rol aan te nemen. Wanneer je veel gesloten vragen stelt, kan een gesprek al snel gaan lijken op een verhoor waarbij de cliënt zelf weinig moet inbrengen. Daarnaast geven open vragen de mogelijkheid om ambivalentie te verkennen, terwijl dit met gesloten vragen moeilijk is.
Voorbeelden van open vragen zijn:
Indien je korte antwoorden krijgt, kun je doorvragen om het antwoord te verduidelijken:
Denkoefening
Gesloten vraag
Voorbeeld van een open vragen:
Voorbeelden van een open vraag:
Extra tip: maak een vraag - vertel - vraag sandwich
In sommige situaties moet je als hulpverlener veel informatie geven. Denk bijvoorbeeld aan uitleg geven over de hulp die jij kunt bieden, afspraken verduidelijken, een diagnose of behandeling uitleggen, enzovoort. Aangezien je in deze situaties vooral informatie geeft, kan het moeilijk zijn om vragen te stellen en de cliënt in een actieve rol te houden. Om de gidsende stijl van motiverende gespreksvoering te behouden, kun je in zo’n situaties gebruik maken van een vraag - vertel - vraag sandwich. Zo’n sandwich ziet er zo uit:
Bijvoorbeeld:
Met bevestigen zet je de sterktes en inzet van de cliënt in de verf. Je benadrukt de stappen die de cliënt al gezet heeft. Op deze manier vergroot je het vertrouwen in de mogelijkheid om te veranderen. Het idee hierachter is dat mensen zelf over de mogelijkheden beschikken om te groeien en hun leven vorm te geven. Als hulpverlener help je de cliënt krachten te ontdekken en in te zetten die hij al in zich heeft. In deelmodule 3 bespraken we al dat je krachten kunt ontlokken door terug te blikken naar de weg die al is afgelegd, te vragen naar wat helpt en te vragen naar de uitzondering (wanneer lukt het wel?).
Met een reflectie spiegel je de boodschap terug naar de cliënt. Op deze manier toon je dat je de cliënt probeert te begrijpen. Je kan dit doen op verschillende manieren. De simpelste manier is om letterlijk te herhalen wat de cliënt gezegd. Een andere manier is om met je eigen woorden de achterliggende betekenis verwoorden van wat de cliënt je net verteld heeft. Reflecties helpen het gesprek te verdiepen door uit te nodigen om meer te vertellen. Complexere reflecties kunnen ook inzicht vergroten bij de cliënt door betekenis te geven aan wat hij vertelt.
Reflecties kunnen variëren van eenvoudig naar complex. Met een eenvoudige reflectie herhaal je de boodschap van de cliënt. Je kunt dit doen door ofwel exact dezelfde woorden te gebruiken, ofwel door hetzelfde te zeggen in je eigen woorden. Je boodschap blijft dicht bij degene die de cliënt geuit heeft.
Een complexe reflectie verdiept de boodschap van de cliënt door een interpretatie te maken van wat de cliënt net gezegd heeft. Dit kun je bijvoorbeeld doen door achterliggende emoties te benoemen of een nieuwe betekenis te geven. Een tip hierbij is om je niet te laten tegenhouden door angst om een verkeerde interpretatie te maken. Het kan zijn dat we de bal eens misslaan. Dat is niet erg, een verkeerde reflectie nodigt nog steeds uit om te vertellen hoe het wél in elkaar zit. Het is zeldzaam dat het een sterk negatieve reactie uitlokt. Als de cliënt negatief reageert, kun je je excuses aanbieden en aangeven dat je graag wilt weten hoe je het juist kunt begrijpen.
Tip: het is belangrijk om een reflectie te formuleren als een statement en niet als een vraag. Als je een reflectie maakt in de vorm van een vraag, kan het lijken dat je de cliënt in vraag stelt. Dit kan onbedoeld veroordelend overkomen.
We laten een voorbeeld van een eenvoudige en een complexe reflectie zien:
Complexe reflecties kun je ook gebruiken om te bevestigen of te herkaderen. Bijvoorbeeld:
Tenslotte kun je ook een gevoelsreflectie maken. Met een gevoelsreflectie benoem je de achterliggende emotie achter de boodschap. Een voorbeeld:
Een samenvatting structureert het verhaal van de cliënt en nodigt uit om aan te vullen waar nodig. Het toont ook dat je mee bent in het verhaal. Verder kan je in een samenvatting ook elementen uit het verhaal van de cliënt met elkaar verbinden, zodat de cliënt nieuwe verbanden leert zien. Kondig het aan wanneer je samenvat, bijvoorbeeld: “Laat ik eens even kijken of ik alles goed begrepen heb.” Vat samen en sluit de samenvatting af met een uitnodiging. Bijvoorbeeld: “Wil je daar graag nog iets aan toevoegen?”
Focussen
Focussen is samen met de cliënt bepalen wat er op de agenda staat. Je stemt af over welke onderwerpen en doelen belangrijk zijn. Daarna help jij als hulpverlener de focus te houden op deze doelen, bijvoorbeeld: “Je hebt al een paar keer aangehaald dat… Zullen we het hier even over hebben?”
We hebben al eerder aangehaald dat een werkrelatie opbouwen een voorwaarde is om te kunnen focussen. Sluit daarom eerst aan bij de zorgen en wensen van de cliënt om een werkrelatie op te bouwen. Indien je te snel gaat focussen op iets wat jou als hulpverlener in het oog springt terwijl dit voor de cliënt niet voorop staat, is er het gevaar dat de cliënt zich weinig begrepen voelt en afhaakt. Met een goede werkrelatie komt het gesprek meestal uiteindelijk vanzelf uit bij de oorzaken van het probleem.
Ontlokken
Ontlokken doe je door de cliënt zelf te laten spreken over waarom verandering goed zou zijn. We noemen deze uitspraken die pleiten voor verandering “verandertaal”. Het idee hierachter is dat mensen meer neigen te geloven wat ze zelf uitspreken dan wat een ander hen zegt. Iemand proberen te overtuigen of in de discussie gaan, heeft dan ook meestal weinig impact in de ander zijn geloof in de noodzaak iets te veranderen. Sterker nog, de ander kan zelfs sterker gaan geloven dat verandering onwenselijk is. Stel je voor dat iemand je wil overtuigen om iets te veranderen, zoals bijvoorbeeld beginnen met sporten. Een eerste reactie is dan vaak “ja, maar…”: Ja, maar ik heb te weinig tijd om daar mee bezig te zijn. Ja, maar ik heb het al geprobeerd en het is niet gelukt. Ja, maar ik heb daar geen energie voor, enzovoort. Kortom, de persoon gaat dan juist verdedigen waarom hij niet wil of kan veranderen. We vermijden het daarom beter om iemand te proberen overhalen met argumenten. Als een cliënt namelijk zijn gedrag begint te verdedigen, bereik je eigenlijk het omgekeerde van wat je wil: door de cliënt zijn gedrag te laten verdedigen versterk je zijn geloof dat verandering in zijn situatie niet wenselijk of niet mogelijk is. In plaats van te argumenteren laat je de cliënt dus beter zelf redenen bedenken voor verandering. Het is beter om open vragen te stellen die verandertaal stimuleren. We geven hieronder enkele vragen mee die je hiervoor kunt gebruiken.
Vragen over wat de cliënt wil bereiken en waarom:
Vragen naar de extremen:
Laat de cliënt de “best case” en “worst case” scenario’s bedenken.
Dit maakt helder wat het gevolgen zouden zijn van veranderen versus het niet veranderen.
Vragen naar waarden en ambities:
De cliënt heeft redenen om niet te veranderen. Deze uiten zich in uitspraken die we “behoudtaal” noemen. Behoudtaal omvat alle uitspraken over waarom het niet wenselijk of niet mogelijk is om te veranderen. Het is het best om erkenning te geven aan behoudtaal met het gebruik van reflecties. Doe je dat niet, dan kan er wrijving ontstaan. Wrijving is een normale reactie wanneer iemand het gevoel heeft dat hij onder druk gezet wordt iets te doen waar hij zich ambivalent over voelt. Daarnaast kan wrijving ook voortkomen uit het gevoel niet begrepen te worden of het gevoel dat hij niet gerespecteerd wordt in zijn autonomie. Manieren om met wrijving om te gaan:
Plannen
Op een gegeven moment zal je merken dat de cliënt klaar is om stappen te nemen naar verandering. Met het proces “plannen” ga je samen met de cliënt nadenken over hoe hij de gewenste verandering kan realiseren. De eerste stap is om te herkennen wanneer de cliënt hier klaar voor is. Er zijn een aantal signalen die hier op wijzen:
Als tweede ga je de bereidheid om te veranderen stimuleren. Dit doe je op de volgende manier:
Bijvoorbeeld:
“Is het oké dat ik even op een rijtje zet waar je staat momenteel? Je bent bang dat je afhankelijk zal worden van medicatie om je goed te voelen. Tegelijk denk je dat medicatie misschien het duwtje in de rug kan zijn om terug de energie te hebben om dingen te ondernemen. Wat wil je doen?”
Als derde stap bepaal je samen een plan van aanpak. Het doel is de inzet en de bereidheid om zich aan een plan van aanpak te houden zo groot mogelijk te maken. Maak daarvoor het gebruik van SMART doelen (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden), zoals eerder besproken. Hierbij is het cruciaal om de cliënt te helpen bij het opbouwen van zijn geloof in het eigen kunnen. De cliënt bouwt succeservaringen op door naar haalbare doelen toe te werken. Op deze manier ondervindt de cliënt dat hij de vaardigheden heeft om te veranderen. Hoe je SMART doelen opstelt en het geloof in de eigen vaardigheden vergroot, kun je teruglezen in deelmodule 2.