Ga naar hoofdinhoud
Pagina

Basisinterventies in stappen

Voltooingsvoorwaarden

Stap 1: Bouw een relatie op 

Zoals je in voorgaande onderdeel over basishouding reeds kon lezen, is het creëren van een veilige omgeving en het koesteren van een vertrouwensband met de psychotische persoon van essentieel belang. Vertrouwen vormt immers de basisvoorwaarde voor het aanvaarden van hulp. De hulpverlener dient bijgevolg hier bijzondere aandacht aan te besteden en hier vooral de tijd voor te nemen. Vertrouwen is namelijk iets dat zich opbouwt en dit vraagt tijd.

Stap 2: Maak de brug naar hulpverlening 

Eens je die basis van vertrouwen bereikt hebt, wordt het iets makkelijker de brug naar hulpverlening te bouwen. Wanneer de cliënt het gevoel heeft dat je het goed met hem voorhebt, wordt het een stuk makkelijker om hulp en suggesties te aanvaarden. De brug naar hulpverlening bouwen doe je eerst en vooral door het lijden van de persoon te erkennen. Je benoemt dat je merkt dat de stemmen, het gevoel achternagezeten te worden,… kortom: hetgeen waar de persoon mee worstelt een invloed op hem/haar heeft. Je toont empathie en erkent dat met zo’n zaken worstelen waarschijnlijk voor veel angst moet zorgen. Zeker wanneer je beseft dat anderen je niet geloven. Breng dan aan dat je de persoon graag zou helpen opdat hij/zij niet meer zo zou afzien, of opdat zijn/haar leven plezieriger of draaglijker zou worden. Op dat moment introduceer je de hulp: “Laten we samen aan de slag gaan, zodat je minder last hebt”. Let wel dat het doel van de hulp nooit is om de stemmen, beelden,… te laten verdwijnen, maar wel om er minder last van te ervaren. Je kan als hulpverlener immers nooit beloven dat de hallucinaties of wanen volledig zullen verdwijnen. Daarnaast is het eveneens cruciaal te benadrukken dat je de last enkel kan proberen verlagen indien je de samenwerking van de persoon zelf hebt. Samenwerking is belangrijk, en de meeste verandering zal zelfs tussen jullie gesprekken door vinden, in het dagelijkse leven. 

Een psychose is en blijft een heftige ervaring, ook voor de hulpverlener. Aarzel daarom zeker niet om ook externe hulp in te schakelen indien nodig. Opnieuw leg je concreet en open uit waarom je die externe hulp graag wil inschakelen: Omdat je je zorgen maakt, of omdat je denkt dat de persoon nog beter geholpen zou kunnen worden daarmee. Wanneer de persoon een gevaar vormt voor zichzelf of anderen, dient er altijd hulp ingeschakeld te worden. 

Stap 3: Psycho-educatie voor cliënt en omgeving 

De omgeving kan initieel negatief reageren op de persoon met een psychose. Het psychotische individu is immers niet de enige die vreselijk kan schrikken van zijn/haar veranderde voeling met de wereld. Ook zijn/haar omgeving kan hier flink van ontdaan zijn. Zowel de omgeving als de psychotische persoon kunnen gevoelens van angst, verdriet en machteloosheid ervaren. Omdat een psychose een erg gestigmatiseerde geestestoestand is, kan het zelfs zijn dat de cliënt door zijn/haar omgeving gemeden zal worden. Een gebrek aan informatie of kennis over het gegeven speelt hierbij een zeer grote rol. Door naar de omgeving te luisteren en informatie aan hen te verschaffen over psychose, zet je de eerste stap naar het betrekken van de omgeving. Neem vrienden, familie en bekenden van de persoon mee in het verhaal én de begeleiding. Psycho-educatie voor de cliënt en zijn omgeving betekent in eerste instantie dat er uitleg gegeven wordt over wat een psychose precies is, en hoe deze zich kan manifesteren. Zo kan de hulpverlener het hebben over hallucinaties en wanen, maar ook zeker en vast over de verwardheid en de depressieve gevoelens die bij een psychose kunnen kijken. Vervolgens bespreek je ook welke impact deze symptomen op het dagdagelijkse leven kunnen hebben. Ten slotte kan je de omgeving ook tips geven over hoe zij een rustige (thuis)omgeving kunnen creëren en zo veel mogelijk structuur kunnen aanbieden aan de persoon.

Stap 4: Gedachten onderzoeken 

Het aan de slag gaan met de gedachten van iemand met een psychose-gevoeligheid zal niet voor iedere eerstelijnswerker nodig zijn, maar voor wie dit wel wil/kan gebruiken geven we een overzicht van mogelijk te gebruiken interventies.

Na de psycho-educatie over psychose, is het eveneens belangrijk uit te leggen aan de cliënt hoe onze gedachten, gevoelens en gedrag onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ze worden ook wel eens de drie G’s genoemd en vormen de bouwstenen van ons functioneren. 

Visueel kunnen ze voorgesteld worden als drie grote tandwielen die in elkaar gehaakt zitten, elkaar in beweging zetten én zodus elkaar in beweging houden. Dit heeft als gevolg dat ze elkaar continu blijven beïnvloeden, en dat wanneer één van de tandwielen naar een bepaalde kant draait, de anderen zullen meedraaien. Bij een psychose is dit eigenlijk niet anders. Tijdens een psychose betekent dit immers concreet dat bepaalde waangedachten of hallucinaties rechtstreeks invloed zullen hebben op zowel het gevoelsleven als op het gedrag van de persoon. Wie namelijk denkt dat zijn buurman hem stiekem wil vergiftigen, zal erg veel angst ervaren en mogelijks zelfs bepaalde maatregelen treffen om zichzelf te beschermen, zoals het huis verlaten, en niets meer eten of drinken. Deze veiligheidsmaatregelen versterken echter de gedachte dat de buurman hen iets wil aandoen. Dat de cliënt namelijk niet gestorven is aan vergiftiging, is op dat moment namelijk het ultieme bewijs dat de maatregelen succesvol waren. Dit terwijl de buurman eigenlijk geen flauw benul heeft van wat er aan de hand is en absoluut geen moordzuchtige neigingen heeft. Angst voedt met andere woorden angst, waardoor de psychose blijft voortbestaan. 

Leg dit uit aan de cliënt aan de hand van een toegankelijk voorbeeld. Een aantal voorbeelden zijn:

Eens het mechanisme achter de drie G’s helder is, kan de link gemaakt worden met de gedachten van de cliënt. Door bepaalde gedachten uit te pluizen en te onderzoeken, kunnen we er namelijk voor zorgen dat ze minder invloed hebben op ons. Onderzoeken betekent echter niet dat je de ervaringen van stemmen, of andere wanen in twijfel zal trekken. In deze fase van de begeleiding ga je eerder ingaan op de inhoud van wat gezegd en gezien wordt, en welke gedachten en gevoelens deze stemmen, overtuigingen,… teweegbrengen. 

Een handige tool om het beïnvloedingsproces tussen gevoelens, gedachten en gedrag vast te leggen is het 5G-schema. Dit schema brengt onze gedachten, gevoelens en gedrag zodanig in kaart dat bepaalde gedachtepatronen ontdekt kunnen worden. Welke gedachten steken het vaakst de kop op in moeilijke momenten? Zijn dit eerder negatieve of beperkende gedachten, of zitten hier ook een aantal helpende gedachten tussen? Een 5G-schema zal dergelijke zaken proberen bloot te leggen. Het hoofdzakelijke doel van een 5G-schema bij psychose is echter om de gebeurtenis, de gedachte, het gevoel, het gedrag en het gevolg te leren onderscheiden van elkaar. Doordat de psychotische persoon de psychotische ervaringen, gedachten, gevoelens en gedrag in dit schema in kaart brengt, kan het inzicht van de persoon in zijn psychose ook groeien. Samen met de cliënt onderzoek je het schema en probeer je kerngedachten samen te vatten. 

Zoals je wel al kan verwachten, bestaan er erg veel varianten van dit schema. In deze module maken we gebruik van de volgende vragen om dit schema vorm te geven.

Gebeurtenis Gedachten Gevoelens Gedrag Gevolg         
Omschrijf zo objectief mogelijk wat er gebeurd is. Welke gedachten had je op dat moment? Welke beelden gingen er door je heen? Wat betekent deze gebeurtenis? Omschrijf welke gevoelens je toen voelde. Wat deed je toen? Wat was het gevolg van je gedrag?


Licht het 5G-schema toe

Gebruik vervolgens een toegankelijk voorbeeld om dit 5G-schema in te vullen en bespreek dit vervolgens met de cliënt. Een mogelijk voorbeeld zou zijn: 

Gebeurtenis Gedachten Gevoelens Gedrag Gevolg

Ik hoor een fel geluid in de living in het midden van de nacht en ik schiet wakker.

Oh, nee! Het is misschien een inbreker! Wat moet ik doen? Gaan ze me aanvallen? Angst. Lichaam spant zich op, je hart klopt sneller, je ademhaling versnelt,… Ik loop voorzichtig naar beneden met een knuppel in mijn hand Ik merk dat er niemand is. De kat heeft een vaas van tafel gestoten. Fioew! Ik voel me opgelucht.


Ga vervolgens na of de persoon het schema goed begrijpt. Probeer dan dezelfde gebeurtenis nu vanuit een ander          
perspectief (zie: andere gedachten) te bespreken.

Gebeurtenis Gedachten Gevoelens Gedrag Gevolg
Ik hoor een fel geluid in de living in het midden van de nacht en ik schiet wakker. De kat heeft weer iets gebroken. Ik zal het morgen wel zien… Eerst geschrokken (3/10), dan weer rustig (8/10). Ik blijf in bed liggen en draai me weer om. Ik val snel terug in slaap. Er gebeurt niets meer.


Vraag nadien aan de cliënt of hij/zij begrepen heeft wat er net gebeurd is. Geef vervolgens de nodige toelichting: Een
andere interpretatie van de gebeurtenis, zorgt voor een ander gevoel en dus ook voor een ander gedrag. Dit benadrukt
wat voor een belangrijke rol onze gedachten en interpretaties spelen.

Maak gebruik van een persoonlijk voorbeeld
Eens de cliënt voorgaande mechanisme onder de knie lijkt te hebben, laat je de cliënt nadenken over een voorbeeld uit
zijn/haar eigen leven. Om het voor zichzelf makkelijker te maken, kiest de persoon best een recent voorval waarbij hij/zij
het moeilijk had. Maak de situatie zo concreet mogelijk, en werk dit vervolgens samen uit in een 5G-schema, net zoals je
bij de vorige voorbeelden deed. Let wel dat je hallucinaties steeds bij ‘gebeurtenis’ zet, en dat de gedachten meestal de
betekenissen zijn die de persoon geeft aan de ervaring (bv. “Dat wil zeggen dat die me kwaad wou doen”). Op die wijze
kan een 5G-schema voor een psychotische cliënt er als volgt uitzien:

Gebeurtenis Gedachten Gevoelens Gedrag Gevolg

Ik loop in de supermarkt en kom twee keer dezelfde persoon tegen. Hij had een zwart pak aan en keek me direct aan.

Waarom kijkt hij me zo aan? Ik vertrouw hem voor geen meter. Hij achtervolgt me en wil me zeker pijn doen. Waarom kijkt hij me zo aan? Ik vertrouw hem voor geen meter. Hij achtervolgt me en wil me zeker pijn doen. Waarom kijkt hij me zo aan? Ik vertrouw hem voor geen meter. Hij achtervolgt me en wil me zeker pijn doen. Ik ben weer thuis, voel me veilig. Ik ben wel nog uren van slag en naar die supermarkt zal ik niet meer gaan. Ik heb geen boodschappen voor die week.


Verzamel kerngedachten
Probeer zo een aantal voorbeelden uit te werken en noteer ze samen in het 5G-schema. Heel belangrijk is het om de
persoon actief te laten meedenken of de persoon het zelf te laten schrijven. De cliënt moet namelijk volledig betrokken
zijn. Breng iedere kolom zo gedetailleerd mogelijk in kaart. Hoe meer voorbeelden en hoe meer details, des te
makkelijker het wordt om iemands kerngedachten te verzamelen en triggers te identificeren. Voorbeelden van
kerngedachten zijn: 

    • “Mensen willen me iets aandoen” 
    • “Ik ben een redder op aarde” 
    • “Mijn partner bedriegt me” 

Huiswerkopdracht voor de cliënt 
Eens jullie samen aan de slag gegaan zijn, is het tijd voor de cliënt om ook thuis tussen de gesprekken door aan het werk
te gaan. Geef de cliënt als huiswerkopdracht mee dat hij/zij, telkens wanneer er een moeilijke situatie plaatsvindt, een
5G-schema invult. Moedig de cliënt om zo veel mogelijke 5G-schema’s in te vullen en situaties uit te werken. Bij de
volgende afspraak, bespreken jullie de opdracht verder. 

     Tips voor het 5G-schema 

    • Hou het 5G-schema concreet en gericht op één gebeurtenis. 
    • Let erop dat het schema een logisch geheel is: Vloeien gedachten, gevoelens en gedrag in elkaar over? 
    • Omschrijf de gebeurtenis zo gedetailleerd mogelijk. Dit helpt om triggers te identificeren. 
    • Gevolgen kunnen zowel op korte als op lange termijn zijn, en zowel positief als negatief. Wie wegvlucht uit situaties, zal op korte termijn opgelucht zijn en zich veilig voelen. Maar op lange termijn zal hij/zij echter heel wat eenzaamheid voelen, en dat is niet fijn. Stimuleer de cliënt dus om zowel op korte als op lange termijn te denken. 
    • Print zelf al 5G-schema’s uit om mee te geven aan de cliënt. Schrijf hierbij welke stappen ze moeten doorlopen om dit schema in te vullen. Wees zo concreet mogelijk.

Nadat de eerste twee fasen doorlopen zijn, hebben zowel cliënt als hulpverlener een beter idee van welke triggers en kerngedachten een rol spelen binnen de psychose. De volgende stap is dan om deze te inventariseren. Grijp hiervoor terug naar voorgaande huiswerkopdracht en bespreek deze met de cliënt. Vat samen met hem/haar de kern samen. Hiervoor kan je gebruik maken van de volgende vragen: 

  • Welke gebeurtenissen (en kenmerken van deze gebeurtenis) komen steeds terug? 
  • Welke kerngedachten komen automatisch op? 
  • Welke gevoelens staan centraal? (Angst, kwaadheid, verdriet,…) 
  • Hoe gaat de persoon meestal om met de situatie en de gedachten? 
  • Welke gevolgen heeft dit gedrag? (voor- én nadelen) 

Onderzoek deze vragen samen met de cliënt en maak er een overzicht. Geef een kopie van dit overzicht mee aan de cliënt. Dit zal de basis vormen voor verdere begeleiding.

Het doel van deze fase is om de persoon te stimuleren tot zelfonderzoek. We trachten de cliënt ertoe aan de zetten dat hij/zij bepaalde overtuigingen en gedachten van naderbij bekijkt, om zo het zelfinzicht te laten toenemen. Een bijzondere aandacht dient ook in deze fase besteed te worden aan een open, niet-bedreigende basishouding. De overtuigingen zelf in vraag stellen zal het vertrouwen dat de persoon in jou heeft als hulpverlener namelijk alleen maar doen verminderen. Beter is het om geïnteresseerde vragen te stellen, die de ruimte bieden aan de cliënt om zelf te laten nadenken. Zo ga je met andere woorden bijvoorbeeld niet het bestaan van de stemmen in vraag stellen, maar wel wat de stemmen tegen hem/haar zeggen. Het is dit dat je zal uitdagen. Voor de psychotische persoon bestaan de stemmen, beelden, geuren,… namelijk écht en hier tegenin gaan komt de werkrelatie absoluut niet ten goede. 

Maar hoe pak je dat juist aan, gedachten uitdagen? Er bestaan uiteraard meerdere technieken om dit te doen. In deze module zullen drie aan bod komen: de socratische dialoog, de kansberekening, en de taartpunttechniek. Vervolgens zal er ook stilgestaan worden bij hoe je (kern)gedachten en assumpties kan toetsen aan de realiteit door middel van gedragsexperimenten.

Socratische dialoog

    1. De hulpverlener heeft een open, geïnteresseerde houding.
    2. De hulpverlener uit geen waardeoordelen en is niet veroordelend.
    3. De hulpverlener uit geen twijfel uiten of laat geen twijfel doorklinken
    4. De hulpverlener verstrekt geen informatie.
    5. De hulpverlener stelt vragen stellen uit oprechte belangstelling:
      “Ik wil het zo goed mogelijk begrijpen”
      “Ik wil zo goed mogelijk begrijpen wat je meemaakt”
    6. De hulpverlener laat de persoon nadenken over hoe het precies in elkaar zit.
    7. De cliënt is de deskundige, de expert van zijn/haar eigen leven.
    8. De hulpverlener verplaatst zich in de wereld van de persoon met een psychose. Dit wil zeggen dat je je aansluit bij het perspectief van de persoon zonder er volledig in mee te gaan. Vanuit dit perspectief stel je vragen. Een voorbeeld zou zijn: “Als ze je willen vermoorden, zal je wel ten einde raad zijn… Wat doe je allemaal om jezelf te beschermen?”
    9. De hulpverlener stelt zichzelf op als leek of onwetende:
      “Eigenlijk weet ik maar heel weinig over afluisterapparatuur. Zou je me daar iets meer over kunnen vertellen?”
      “Je moet me even helpen, want ik begrijp het nog niet helemaal… Hoe zit dat precies in elkaar?”
      “Ik wist niet dat dat allemaal kon de dag van vandaag. Kan je me vertellen hoe jij dat te weten gekomen bent?”
      “Dus als ik het goed begrijp, dan …. Ik heb de indruk dat die twee dingen mekaar tegenspreken. Kan je me uitleggen hoe dit zit?”.

Kansberekening
Bij de kansrekening gaat de hulpverlener samen met de cliënt nagaan wat de kans juist is op een bepaalde gebeurtenis. Dit wordt gedaan door de weg dat afgelegd moet worden vanaf het nu naar de gevreesde gebeurtenis op te delen in tussenstappen, om vervolgens na te gaan wat de kans is op al deze tussenstappen. Het doel van deze techniek is om het inzicht te doen vergroten bij de persoon dat vooraleer de gebeurtenis daadwerkelijk optreedt, er eerst aan een aantal voorwaarden voldaan moet worden. Dit is bijzonder interessant omdat bij een psychose een heleboel als-dan-redeneringen ontstaan die voor de psychotische cliënt logisch zijn, maar voor de hulpverlener net heel vergezocht. Bijvoorbeeld: “Als ik buiten kom, weet die moordenaar meteen waar ik ben”. Je probeert de cliënt duidelijk te maken dat vooraleer een moordenaar kan weten waar je bent, er eerst nog heel wat andere dingen moeten plaatsvinden zoals het aankopen van tracking devices, het installeren van tracking devices, enzovoort. Net als bij de socratische dialoog dient bij deze techniek een onderzoekende, geïnteresseerde maar niet-oordelende houding aan genomen te worden. 

Om dergelijke kansberekeningen uit te voeren, dienen er verschillende stappen doorlopen te worden. Je kan hiervoor gebruik maken van onderstaande tabel.

Stappen Kansinschatting in % Cumulatieve kans
Tussenstap 1
Tussenstap 2
Tussenstap 3
Tussenstap 4
Tussenstap 5
Tussenstap 6
Gevreesde resultaat


Stap 1: Omschrijf het gevaar

Stappen Kansinschatting in % Cumulatieve kans
Tussenstap 1
Tussenstap 2
Tussenstap 3
Tussenstap 4
Tussenstap 5
Tussenstap 6
Gevreesde resultaat:
Mijn ex-baas laat me vermoorden.
70%


Stap 2: Omschrijf de tussenstappen

Eens het gevreesde resultaten en de kans dat deze plaatsvindt omschreven zijn, mag je samen met de cliënt nadenken over de verschillende tussenstappen. Dit zijn de tussenstappen die moeten

Stappen Kansinschatting in % Cumulatieve kans
Mijn ex-baas wilt me dood. 99%

Hij heeft een moordplan bedacht.

80%

Hij heeft contact met de maffia

60%

Hij is bereid 20 000 euro te betalen.

15%

De huurmoordenaar zal langskomen.

30%

Ik zal me niet kunnen verweren.

80%
Gevreesde resultaat:
Mijn ex-baas laat me vermoorden.
70%


Stap 3: Bereken de cumulatieve kans

Bij deze volgende stap bereken je de cumulatieve kans. Dit is de kans dat àlle tussenstappen plaatsvinden, en dus dat de ex-baas de persoon laat vermoorden. Deze bereken je door de kansinschatting van de tussenstap te delen door 100 en vervolgens te vermenigvuldigen met de voorgaande cumulatieve kans. Dit ziet er als volgt uit:

Stappen Kansinschatting in % Cumulatieve kans
Mijn ex-baas wilt me dood. 99% 99/100 = 0,99

Hij heeft een moordplan bedacht.

80% 0,99 * 0,80 = 0,79

Hij heeft contact met de maffia

60% 0,79 * 0,60 = 0,47

Hij is bereid 20 000 euro te betalen.

15% 0,47 * 0,15 = 0,07

De huurmoordenaar zal langskomen.

30% 0,07 * 0,30 = 0,05

Ik zal me niet kunnen verweren.

80% 0,05 * 0,80 = 0,04
Gevreesde resultaat:
Mijn ex-baas laat me vermoorden.
70% 0,04 * 0,70 = 0,03 3%


Je komt nu aan een kans op het gevreesde resultaat van 3%, wat helemaal iets anders dan de 70% waar de cliënt eerst aan dacht.

Stap 4: Leg het resultaat voor aan de cliënt adhv de taartpunttechniek 

Leg het nieuwe resultaat vervolgens voor aan de cliënt. Hierbij wijs je de persoon niet op zijn fout. De berekende
uitkomst is namelijk ook niet ‘juist’, maar sluit misschien wat meer aan bij de realiteit. Uit zelf geen oordeel, en laat de
persoon zelf nadenken over dit verschil (3% versus 70%).

De taartpunttechniek is een oefening waarbij de persoon nadenkt over alternatieve mogelijkheden of verklaringen voor een gebeurtenis. Op die manier leert de persoon om de eerste automatische, en vaak negatieve of beangstigende, assumptie te corrigeren. In plaats van mee te gaan met de eerste assumptie, denkt de persoon verder na over alternatieve mogelijkheden of meer realistische verklaringen voor een gebeurtenis. Maar hoe kom je hier samen met je cliënt toe? Opnieuw kunnen een aantal stappen overlopen worden.

1. Omschrijf de gebeurtenis
Noteer bovenaan een blad de gebeurtenis die heeft plaatsgevonden. Probeer je zo veel mogelijk bij de feiten te blijven. Bijvoorbeeld: “Die persoon begint heel luid te lachen”.

Gebeurtenis “Die persoon begint heel luid te lachen”
Verklaring (automatische gedachte)
Alternatieve verklaringen


2. Verklaar de gebeurtenis
Noteer dan onderaan de gebeurtenis de verklaring van de cliënt ervoor. 
Dit is zijn/haar automatische assumptie of gedachte. Bijvoorbeeld: “Hij lacht me uit”

Gebeurtenis “Die persoon begint heel luid te lachen”
Verklaring (automatische gedachte) “Die persoon lacht mij uit”
Alternatieve verklaringen


3. Alternatieve verklaringen
Ga dan samen met de cliënt na of er ook alternatieve mogelijkheden of verklaringen zijn:
“Zijn er andere redenen mogelijk die verklaren waarom die persoon begon te lachen?”.
Lijst deze nieuwe, alternatieve verklaringen vervolgens onder elkaar op.

Gebeurtenis “Die persoon begint heel luid te lachen”
Verklaring (automatische gedachte) “Die persoon lacht mij uit”
Alternatieve verklaringen

Hij kreeg een grappig bericht.
Iemand maakte een mop tegen hem.
Hij moest aan iets grappigs denken.
Hij maakte zelf een mop
Hij heeft iets leuks meegemaakt.


4. Taartdiagram
Probeer nu samen met de cliënt alle verklaringen in een taartdiagram te zetten. Elke verklaring, dus ook de 
alternatieve verklaringen, vormt een taartstuk. Hoe hoger de kans dat de verklaring klopt, hoe groter je het
taartstuk tekent. Dit kan je makkelijk doen door de geloofwaardigheid van iedere verklaring te scoren aan de hand van een percentage. Hoe groter het percentage, hoe geloofwaardiger voor de cliënt.


                          

Een vierde manier om gedachten en assumpties uit te dagen zijn gedragsexperimenten. Bij gedragsexperimenten zal de cliënt immers zijn (psychotische) overtuigingen aftoetsen aan de realiteit. Het doel hiervan is tweeledig. Ten eerste bieden dergelijke gedragsexperimenten de mogelijkheid om de geloofwaardigheid van overtuigingen na te gaan. Ten tweede kunnen gedragsexperimenten ook een springplank vormen naar het opnieuw opnemen van dagdagelijkse taken, om zo het dagdagelijkse leven in het algemeen geleidelijk aan te hernemen. 

Voor een persoon in psychose kunnen zo’n gedragsexperimenten best beangstigend klinken. Daarom vinden ze meestal ook pas plaats op het einde van de behandeling en worden ze stapsgewijs opgebouwd op het tempo van de cliënt. De persoon mag immers niet het gevoel krijgen dat ze worden gedwongen tot iets waar ze helemaal nog niet aan toe zijn. Dit maakt een open en duidelijke communicatie naar de cliënt toe des te belangrijker. Leg duidelijk uit hoe het experiment eruit zal zien en overleg met de persoon: “Ben je er klaar voor?”, “Zou je dit zinvol vinden?”,…

Om deze oefening toe te lichten, zullen de verschillende stappen die je kan doorlopen doorheen het gedragsexperiment overlopen worden. Onderstaand sjabloon kan je de weg wijzen.

Stap 1: Bepaal de uit te toetsen overtuiging of als-dan-regel

In een eerste stap ga je, logischerwijs, samen met de cliënt bepalen welke overtuigingen jullie juist willen aftoetsen. Er zijn verschillende manieren om dit aan de cliënt te vragen: 

      • “Welke als-dan-regel wil je graag uittesten?” 
      • “Wat zou je opnieuw willen doen? Wat staat jou in de weg om dit te doen?” 

Stap 2: Geloofwaardigheid van de overtuiging of als-dan-regel

Bepaal dan samen hoe geloofwaardig deze als-dan-regel is voor de cliënt ( 0 – 100%).

1) Welke als-dan-regel toetsen we af? Als ik in het openbaar kom, dan lachen alle mensen me uit.
2) Wat is de geloofwaardigheid van de als-dan-regel? 70%


Stap 3: Bepaal de alternatieve verklaring

Denk samen met de cliënt na over wat het tegendeel zou bewijzen van de originele als-dan-regel. 

      •  “Wat zou aantonen dat de overtuiging niet helemaal klopt?” 
      •  “welke alternatieve verklaringen hebben we nog?” 

Noteer de alternatieve verklaring in het schema.

Stap 4: Geloofwaardigheid van de alternatieve verklaring

Peil vervolgens naar de geloofwaardigheid van het alternatief (0 – 100%).

1) Welke als-dan-regel toetsen we af? Als ik in het openbaar kom, dan lachen alle mensen me uit.
2) Wat is de geloofwaardigheid van de als-dan-regel? 70%
3) Welke alternatieve verklaring hebben we? Als mensen lachen, maar niet naar me kijken, dan lachen ze me waarschijnlijk niet uit.
4) Wat is de geloofwaardigheid van de alternatieve verklaring? 30%


Stap 5: Test welke verklaring klopt

In de vijfde stap ga je echt aan de slag. Samen met de cliënt bespreek je hoe jullie zouden kunnen testen welke overtuiging klopt in ene bepaalde situatie. Hiervoor dienen jullie de volgende vragen te beantwoorden: 

      • In welke situatie zouden we kunnen opmerken dat één van de overtuigingen klopt, en één van de overtuigingen niet klopt? 
      • Hoe zouden we merken dat de originele overtuiging klopt? 
      • Hoe zouden we merken dat de alternatieve overtuiging klopt? 

Voor ieder van deze vragen ben je liefst zo specifiek en zo concreet als maar kan. Er mag namelijk geen twijfel mogelijk zijn.

1) Welke als-dan-regel toetsen we af? Als ik in het openbaar kom, dan lachen alle mensen me uit.
2) Wat is de geloofwaardigheid van de als-dan-regel? 70%
3) Welke alternatieve verklaring hebben we? Als mensen lachen, maar niet naar me kijken, dan lachen ze me waarschijnlijk niet uit.
4) Wat is de geloofwaardigheid van de alternatieve verklaring? 30%

5) Hoe gaan we dit toetsen?

Welk bewijs pleit voor de oorspronkelijke verklaring?

Welk bewijs pleit voor de alternatieve verklaring?

Voor het experiment, ga ik naar de supermarkt.

Als meer dan drie mensen luidop lachen en naar me kijken, pleit dit voor de originele verklaring.

Als minder dan drie mensen luidop lachen en naar me kijken, pleit dit voor de alternatieve verklaring.


Bereid dan samen met de cliënt het experiment voor. Bepaal waar en wanneer het experiment zal plaatsvinden en of de cliënt het experiment alleen zal uitvoeren. Het is namelijk altijd mogelijk dat de cliënt dit experiment uitvoert met een naaste, of zelfs met de hulpverlener.

Stap 6: Wat zijn de bevindingen?

Na het experiment te hebben uitgevoerd, schrijft de cliënt al zijn bevindingen op. Deze bespreek je vervolgens uitvoerig samen: 

      • “Wat heb je allemaal gemerkt in die situatie?” 
      • “Voor welke overtuiging pleiten deze zaken?”

Stap 7: Herevaluatie door de cliënt

In deze laatste stap herevalueert de persoon wat de geloofwaardigheid is van beide overtuigingen na het hebben uitgevoerd van het experiment (0 – 100%).

1) Welke als-dan-regel toetsen we af? Als ik in het openbaar kom, dan lachen alle mensen me uit.
2) Wat is de geloofwaardigheid van de als-dan-regel? 70%
3) Welke alternatieve verklaring hebben we? Als mensen lachen, maar niet naar me kijken, dan lachen ze me waarschijnlijk niet uit.
4) Wat is de geloofwaardigheid van de alternatieve verklaring? 30%
5) Hoe gaan we dit toetsen?

Welk bewijs pleit voor de oorspronkelijke verklaring?

Welk bewijs pleit voor de alternatieve verklaring?

Voor het experiment, ga ik naar de supermarkt.

Als meer dan drie mensen luidop lachen en naar me kijken, pleit dit voor de originele verklaring. 

Als minder dan drie mensen luidop lachen en naar me kijken, pleit dit voor de alternatieve verklaring.

6) Noteer de bevindingen van het experiment. 


Voor welke regel pleit dit?

Ik zag twee mensen lachen, maar ze keken niet naar mij.

Ik zag een persoon even naar me kijken, maar die lachte niet. Veel mensen keken niet naar mij en lachten niet.

> Dit pleit meer voor de alternatieve verklaring.

7) Wat is de geloofwaardigheid van de oorspronkelijke regel nu? (na het experiment) 

Wat is de geloofwaardigheid van de alternatieve verklaring nu? (na het experiment)

Oorspronkelijke overtuiging: 30%

Alternatieve overtuiging: 70%


Stap 5: Algemene spanningsreductie 

Zoals eerder in deze module besproken werd, kunnen we draagkracht zien als onze set van persoonlijke hulpmiddelen of mogelijkheden om om te gaan met de draaglast, de moeilijkheden die ons pad kruisen. We hebben dan ook voldoende draagkracht nodig om deze belasting te kunnen dragen. Dit is zeker het geval wanneer er sprake is van een bepaalde kwetsbaarheid of gevoeligheid, bijvoorbeeld aan psychose. Stress is namelijk niet alleen een uitlokkende factor voor psychose, maar ook een versterkende factor. Hoe meer stress, hoe sterker de psychotische symptomen. Daarom is algemene stressreductie van groot belang doorheen de behandeling. Er zijn verschillende manieren waarop we de stress kunnen reduceren, bijvoorbeeld: 

  • Inzetten op relaxatietechnieken 
  • Inzetten op zelfzorg 
  • Inzicht vergroten in welke zaken rust brengen in tijden van crisis, bijvoorbeeld door middel van een crisisplan 
  • Inzetten op conflicthantering 
  • Inzetten op emotionele coping 

Uiteraard kunnen niet al deze zaken aangepakt worden tijdens de begeleiding. Voor zaken wat betreft conflicthantering en het aanleren van copingsvaardigheden wordt best contact gelegd met een externe hulpverlener, zoals een psycholoog. In dit onderdeel zal gefocust worden op de zaken die wel tijdens de begeleiding kunnen aangevat worden, namelijk: relaxatietechnieken, zelfzorg en het opmaken van een crisisplan.

Ontspanning 

Een belangrijk onderdeel van de behandeling van psychose is dat zowel geest als lichaam voldoende tot rust komen. Niet verwonderlijk is dat voldoende ontspanning inplannen daarbij heel erg belangrijk is. Ontspanning helpt ons om de innerlijke balans van het lichaam te herstellen. Veel te vaak wordt het belang van ontspanning onderschat, met als gevolg dat er helaas onvoldoende in de draagkracht wordt geïnvesteerd. Een te lage draagkracht gecombineerd met een inherente kwetsbaarheid, zorgt er dan weer voor dat het risico op psychische moeilijkheden, zoals psychose, vergroot. Ontspanning mag dus zeker en vast een prioriteit zijn. Enkele mogelijke stappen

Ondanks de ongelooflijke waarde van ontspanning, zijn onze hobby’s vaak hetgeen waarop we inboeten wanneer we ons in een stressvolle of emotioneel belastende periode bevinden. Plots krijgen we het gevoel geen tijd meer te hebben voor de zaken die ontspanning brachten. Uiteindelijk verdwijnen ontspanningsmomenten dan ook stilaan meer en meer van het toneel, en verliezen we de voeling met wat voor ons écht relaxerend is. Vooraleer we ontspanning opnieuw introduceren in het leven van de cliënt, kan het daarom waardevol zijn om eerst stil te staan bij wat de cliënt vroeger graag deed en wat hem/haar vroeger ontspanning bracht. Dit mogen gerust ook kleine zaken zijn, zoals genieten van een tas koffie, de krant lezen, of naar de bibliotheek gaan. 

Om de opdracht te illustreren, mag je even voor jezelf nagaan of er activiteiten zijn die je vroeger graag deed en zorgden voor ontspanning, maar die je al een tijdje niet meer gedaan hebt. Daarnaast mag je ook stilstaan bij wat nu voor ontspanning zorgt.

Activiteiten die vroeger zorgden voor ontspanning. Activiteiten die nu zorgen voor ontspanning.

Naast het hernemen van vroegere hobby’s en ontspannende activiteiten, kan het voor de psychotische persoon eveneens waardevol zijn gebruik te maken van ontspanningstechnieken. Dit zijn technieken die als doel hebben om lichaam en geest maximaal tot rust te brengen en onnodige spanning te verminderen. In dit onderdeel zullen vier verschillende relaxatietechnieken toegelicht worden. 

Ademhalingsoefeningen 

Ademhalingsoefeningen zijn veruit de meest bekende vorm van ontspanning. Dit is ook niet verwonderlijk aangezien ze erg werkzaam kunnen zijn. Wanneer mensen geconfronteerd worden met een stressvolle situatie of zich onrustig voelen, zal de ademhaling versnellen. Stress wordt door het lichaam immers geïnterpreteerd als gevaar. Door onze ademhaling te laten versnellen, tracht het lichaam zichzelf klaar te stomen om weg te vluchten of te vechten. We komen met andere woorden terecht in de fight-or-flight-modus. Dit is echter een enorme inspanning voor het lichaam. Wanneer we ons in een langdurige periode van stress bevinden, zal het lichaam voortdurend deze inspanning voeren zonder dat we dit zelf beseffen. Het lichaam zit dan in een continue toestand van verhoogde spanning. Door je ademhaling te beïnvloeden kun je echter de stresslevels in het lichaam laten dalen. Dit komt omdat een rustige en lage ademhaling het parasympatisch zenuwstelsel activeert. Dit is het deel van ons autonome zenuwstelsel dat het lichaam tot rust en herstel brengt. Deze staat tegenover het (ortho)sympathisch zenuwstelsel dat als functie heeft het lichaam te activeren en geactiveerd wordt door een snelle, oppervlakkige ademhaling. 

Ademhalingsoefeningen bestaan in alle vele verschillende vormen. We overlopen vier soorten.

  • Klassieke ademhalingsoefening 

Instructie voor de cliënt: Ga bij de klassieke ademhalingsoefening ontspannen op je rug liggen of ga rustig op een stoel zitten. Sluit vervolgens je ogen. Leg je handen op je buik en voel bewust wat je buik doet tijdens het ademhalen. Concentreer je op de op- en neergaande bewegingen. Concentreer je dan op de lucht die in en uit je stroomt. Adem in door de neus. Voel bij het inademen je buik omhoog komen. Adem uit door de neus of door de mond, waarbij je met je mond een teutje vormt alsof je op een rietje blaast. Voel bij het uitademen dat je buik platter wordt. Je kan proberen om te tellen terwijl je ademt: Bij het inademen zeg je in jezelf 21 – 22, en bij het uitademen 23 – 24 – 25. 

  • 6-7-8 ademhalingsoefening 

Instructie voor de cliënt: Bij deze ademhalingsoefening combineer je het in- en uitademen met het inhouden van je adem. Dit wil zeggen dat je gedurende zes tellen zal inademen, en vervolgens zeven tellen je ademhaling zal inhouden. Eens je tot zeven geteld hebt, mag je vervolgens gedurende acht seconden uitademen. Als het voor jou te moeilijk is om je ademhaling zeven seconden in te houden en gedurende acht seconden uit te blazen, mag je gerust elke activiteit met één of twee seconden verminderen. Dan wordt het voor jou bijvoorbeeld de 5-6-7 of de 4-5-6 techniek. Elke variant op deze oefening is behulpzaam, zolang je langer uitademt dan inademt. Het belangrijkste is dat je je comfortabel voelt bij de opdracht. 

  • 1-2-3 ademhalingsoefening

Instructie voor de cliënt: Bij deze oefening is er sprake van een combinatie van inademen, uitademen en je adem inhouden. Deze oefening wordt vaak ervaren als ietsje moeilijker, omdat er ook tellen aan te pas komt. Behalve je te focussen op je ademhaling, zal je inderdaad ook goed je concentratie moeten houden op het aantal seconden dat je inademt, uitademt en je ademhaling inhoudt. De oefening gaat namelijk als volgt: 

  1.  Probeer vier seconden lang al tellend in te ademen. 
  2.  Houd vervolgens je adem gedurende één seconde in, en adem dan vijf seconden lang langs je mond uit. 
  3.  Adem nu opnieuw vier seconden in langs je neus. 
  4.  Hou deze keer nu twee seconde je ademhaling in, en adem weer vijf seconden lang uit. 
  5.  Adem opnieuw vier seconden in langs je neus. 
  6.  Houd je ademhaling drie seconden in, en adem vijf seconden uit langs de mond. 

Zoals je ziet, wordt de duur waarmee je je ademhaling inhoudt telkens met één seconde verleng. Dit mag je ook blijven doen tot je je ademhaling zeven à acht seconden inhoudt. Begin vervolgens dan opnieuw vanaf één. Als zeven of acht seconden lang je ademhaling inhouden oncomfortabel voor je is, mag je gerust al herbeginnen bij vijf of zes seconden. Je mag deze oefening helemaal naar jouw hand zetten.

Visualisatie 

Bij visualisatie leert de cliënt een ontspannen gevoel op te roepen door zich een beeld of situatie voor de geest te halen waarbij hij/zij tot rust kan komen. Dit beeld kan er voor iedereen anders uitzien. De ene ervaart rust bij het zien van een bootje dat dobbert op zee, de andere bij een zonsondergang, een strand waar je geniet van de zon of een mooi groen bos. Dit rustgevende beeld kan ook iets persoonlijks zijn, zoals een herinnering aan een situatie die de cliënt zelf meemaakte en positieve gevoelens teweeg brengt. Wat de cliënt visualiseert kan een stilstaand beeld zijn, maar kan ook een soort filmpje zijn dat hij/zij in zijn/haar hoofd afspeelt. Aangezien dit beeld voor iedereen anders is, neem je samen met de cliënt best even de tijd om zo’n beeld samen te stellen. Dit kan je op de volgende manier vormgeven: 

Instructie voor de cliënt: Probeer een ontspanning houding aan te nemen, en breng jezelf even tot rust. Neem eerst de tijd om een rustige, diepe ademhaling aan te nemen. Zoek dan naar een beeld dat voor jou ontspannend is. Probeer je de beeld zo goed en gedetailleerd mogelijk voor te stellen. De volgende vragen kunnen daarbij helpen: 

  • Wat ben je aan het doen? 
  • Waar ben je? 
  • Wat zie je? 
  • Met wie? Ben je alleen? 
  • Wat voel je lichamelijk? 
  • Wat ruik je? 
  • Wat proef je? 
  • Wat hoor je? 
  • … 

Welk beeld komt spontaan in je op bij het uitvoeren van deze oefening? Omschrijf de situatie zo gedetailleerd mogelijk voor jezelf. 

Probeer deze oefening nu zelf eens uit. Laat je verbeelding de vrije loop en ga voor jezelf na wat voor jou zo’n rustgevende denkbeeldige ruimte zou kunnen zijn.

Omschrijf welke denkbeeldige situatie, ruimte of herinnering jou tot rust zou kunnen brengen in moeilijke tijden.


Bodyscan 

In het dagelijkse leven zijn we vooral bezig met denken. Zeker in stressvolle situaties brengen mensen heel wat tijd door in hun hoofd en zijn ze zich veel minder bewust van wat er in hun omgeving, in hun lichaam of in hun gevoelswereld aan de hand is. Het doel van de bodyscan is om opnieuw aandacht te hebben voor wat er in het lijf gebeurt. Het brengt de persoon opnieuw in contact met het eigen lichaam en de eigen gevoelens. Met lichte nieuwsgierigheid gaat de persoon zijn lichaam onderzoeken en doorvoelen. Deel per deel gaat de cliënt het lichaam scannen. Terwijl hij/zij dit doet, kan er de neiging ontstaan om oordelen te vellen over de sensaties die ervaren worden of over het lichaam in het algemeen. Deze gedachten mogen gewoon bestaan, en mag de cliënt laten passeren zoals wolken aan de hemel of wind door de bladeren van een boom. Met milde en aanvaardende aandacht worden deze gedachten waargenomen en losgelaten. In het begin zal dit niet vanzelfsprekend zijn. Het is heel normaal dat de aandacht meer dan eens zal afdwalen. Als dat gebeurt, mag de aandacht gewoon op milde en niet oordelende wijze teruggebracht worden naar het lichaam.

Instructie voor de cliënt
Neem voor deze oefening een comfortabele houding aan. Indien mogelijk doe je dit in een liggende houding. Als liggen niet prettig aanvoelt voor jou, kan je de bodyscan ook zittend doen. Kies een rustig en behaaglijk plekje uit waar je in alle rust deze bodyscan kan uitvoeren. Ga op je rug liggen of zet je neer. Je kan op een mat op de vloer liggen, of op je bed. Je kan op een stoel gaan zitten of in kleermakerszit op de grond. Het belangrijkste is dat je comfortabel zit. Sta je ogen toe om langzaam en voorzichtig dicht te gaan.   

  • Let op je ademhaling. Maak contact met de bewegingen van en de gewaarwordingen in je lichaam. Voel hoe bij iedere inademing de lucht naar binnen stroomt, via de borst tot in de buik. Voel hoe bij elke uitademing de lucht weer naar buiten stroomt door je mond of neus. Sta stil bij de op- en neergaande beweging van je borst en buik.   
  • Als je contact gemaakt hebt met je ademhaling, verschuif dan de aandacht naar de plekken van het lichaam waar je de grond of het bed raakt. Welke plekken zijn dit? Ga elk van deze plekken af en let op hoe dit contact met de vloer voelt. Neem de druk waar. Ervaar hoe een deel van je gewicht deze plekken tegen de grond aanduwt. Laat je bij iedere uitademing iets dieper wegzinken in de mat, de vloer of het bed.   
  • Breng nu de aandacht weer even naar binnen. Deze oefening draait rond het zich bewust maken van onze ervaringen op het moment zelf. We willen deze ervaringen laten bestaan, zonder hier een oordeel over te vellen. We beginnen bij wat er zich van binnen afspeelt: Wat is je gemoedstoestand? Voel je je verdrietig, vrolijk, chagrijnig of moe? Leg er enkel de aandacht op. Je hoeft niets aan deze gemoedstoestand te veranderen. We zullen nu stap voor stap onze aandacht richten op de verschillende gewaarwordingen in ons lichaam.   
  • Breng je aandacht naar je rechtertenen. Concentreer je om de beurt op elke teen van je rechtervoet. Gebruik hiervoor liefdevolle en milde aandacht. Ervaar wat je voelt, zonder deze te bewegen. Voel je koude, warmte, de wind, je sok? Wat merk je verder nog op? Een tinteling, het contact tussen de tenen, een verdovend gevoel,... Misschien voel je helemaal niets, en dat is ook oké. Alles wat je ervaart is goed. 
  • Klim vervolgens met je aandacht naar boven naar je hiel en enkel. Ervaar wat je voelt, zonder ze te bewegen. Neem het contact met de vloer of het bed waar. Stel jezelf de vraag wat je verder nog voelt. Zwaarte, koude, kracht, onbeweeglijkheid, ...? Onderzoek je gewaarwordingen en laat je aandacht zijn reis verder zetten naar je kuit, knie, en bovenbeen aan de rechter kant van je lichaam. Welke gewaarwordingen ervaar je?   
  • Je hebt nu een reis afgelegd van je rechtertenen tot je rechterbovenbeen. Doe nu hetzelfde voor de andere kant van je lichaam. Breng je aandacht naar je linkertenen. Richt je aandacht met zorgvuldigheid om de beurt op een andere teen. Welke ervaringen kan je opmerken? Voel je koude of warmte? Kan je een tinteling opmerken of het contact tussen je tenen? Helemaal niets waarnemen kan zeker ook. Ook dat is prima. We gebruiken een milde en accepterende aandacht.   
  • Ga dan verder naar je hiel en enkel. Ervaar ook deze zonder te bewegen. Voel het contact met de vloer of het bed, en laat je hiel bij elke uitademing verder wegzinken. Ga na wat je verder nog voelt: zwaarte, koude, warmte, kracht, een schoen, je sok,… Laat je aandacht verder glijden naar je kuit, knie en bovenbeen aan de linkerkant van je lichaam. Welke gewaarwordingen ervaar je daar?  
  • Als dit gedaan is, kan je verder stijgen binnen je lichaam tot aan je buik. Richt je aandacht op wat je op deze plek voelt. Neem de veranderingen waar die samenhangen met jouw ademhaling. Hoe je buik rijst bij het inademen en daalt bij het uitademen. Voel of beeld je in hoe de lucht langs je binnenkant strijkt bij iedere ademhaling.  
  • Verplaats nu je focus om de beurt van je buik, naar je bovenbenen, je kuiten, je enkels, je hiel en je tenen. Voel of stel je voor hoe bij elke inademing de adem jouw longen binnenstroomt en het hele lichaam doorgaat, van je buik naar je bovenbenen, langs je kuiten en je enkels, tot je hielen en je tenen. Bij het uitademen stroomt deze lucht dan weer helemaal naar boven, de andere richting uit. Van je kleinste tenen naar de grootste, langs je hielen en enkels, door je kuiten en bovenbenen, om dan te eindigen in je buik en borst. Herhaal dit voor een aantal ademhalingen. Start iedere inademing ter hoogte van je borst en buik, en leg de weg af naar je tenen. Start elke uitademing in je kleinste tenen en leg de weg af naar borst en buik. Het kan dat je dit niet meteen onder de knie zal hebben, en dit is niet erg. Benader deze oefening op een speelse en luchtige manier. Oefen zo goed als mogelijk.  
  • Eindig voorgaande oefening met een uitademing, en verplaats je aandacht naar je rechter polsen, je handen en vingers. Voel het contact met het vloer of het bed, en laat je handen bij elke ademhaling verder zinken. Concentreer je om de beurt op elke vinger, te beginnen bij je pink. Ga dan verder naar je ringvinger, je middelvinger, je wijsvinger om uiteindelijk bij je duim te eindigen. Welke ervaringen kan je aandacht oppikken? Voelt de vloer koud of warm aan? Voel je de wind tegen je vingers strijken? Misschien voel je wel het contact tussen je vingers. Onderzoek met nieuwsgierigheid en speelsheid deze gewaarwordingen. Verplaats je aandacht dan vervolgens naar je handpalm en je pols. Voel de kracht van je handpalmen en je gewricht. Voel het contact tussen jouw hand en je pols, en de grond.   
  • Eens je zover bent, kan je de aandacht laten glijden naar je onderarmen, je ellebogen, je bovenarmen en je schouders. Voel het contact tussen je armen en de ondergrond. Ervaar het gewicht en de druk die jouw armen uitoefenen. Verplaats je aandacht langzaam en voorzichtig van je onderarmen naar je bovenarmen, en maak een stop aan je ellebogen. Merk de verschillende gewaarwordingen op. Als er geen gewaarwordingen op te merken zijn, is dit ook oké. Deze oefening kan noch fout, noch juist worden uitgevoerd. Laat alle ervaringen zijn, zonder hier een oordeel aan te koppelen. Laat het gebrek aan gewaarwordingen ook zijn, zonder hier een oordeel over te vellen. Doe dit een aantal keer voor beide armen van jouw lichaam.  
  • Verplaats nu je focus om de beurt van je buik, naar je schouders, je bovenarmen, je elleboog, je onderarmen, je polsen, je handen en je vingers. Voel of stel je voor hoe bij elke inademing de adem jouw longen binnenstroomt en het hele lichaam doorgaat, van je borst naar je schouders, langs je bovenarmen en je ellebogen, tot je onderarmen en je handen, om dan te eindigen bij iedere aparte vinger. Bij het uitademen stroomt deze lucht dan weer helemaal naar boven, de andere richting uit. Van je pinken tot aan je duimen, langs je handen en polsen, door je onderarmen, ellebogen en bovenarmen, om dan te eindigen in je schouders en borst. Herhaal dit voor een aantal ademhalingen. Start iedere inademing ter hoogte van je borst en buik, en leg de weg af naar je vingertoppen. Start elke uitademing in je vingertoppen en leg de weg af naar borst en buik. Het kan dat je dit niet meteen onder de knie zal hebben, en dit is niet erg. Net als bij voorgaande oefeningen benader je dit op een speelse en luchtige manier. Oefen zo goed als mogelijk.  
  • Breid je bewustzijn uit en blijf ook de rest van je lichaam scannen, te beginnen bij je tenen en eindigend bij je hoofdkruin. Blijf even stilstaan bij ieder lichaamsdeel: begin bij je tenen... Ga voor elke teen na welke gewaarwording hierin schuilt... Ga dan verder naar je hielen... naar je enkels... naar je kuiten... naar je knieën... je knieën... je dijen... de bekken.... billen en heupen... naar je onderrug en buik. Blijf bij de buik stilstaan bij de gewaarwordingen die samenhangen met je ademhaling. De op- en neergaande beweging van je buik en de manier waarop de lucht je lichaam binnen stroom van je longen tot in je buik. Richt hier je aandacht op. … Ga vervolgens verder naar je bovenrug, je borst en schouders. Voel ook hier welke veranderingen je ademhaling teweegbrengt. … Zet je reis dan verder naar je schouders... je bovenarmen... de ellebogen... de onderarmen... en vervolgens de handen. Sta even stil bij je handpalmen, en focus je op iedere vinger onderling. Leg je aandacht dan vervolgens op beide handen in hun geheel.   
  • Ga dan verder naar je sleutelbeenderen en je hals. Laat je aandacht zo verder glijden naar je gezicht: je kaak... je mond... je lippen... je neus... je wangen... je ogen... je oren... je wenkbrauwen en je voorhoofd. Je hoofdkruin vormt dan het eindstation. Sta vervolgens stil bij je hoofd in zijn totaliteit.   
  • Laat je ademhaling door elk van deze lichaamsdelen vloeien, als een soort nieuwsgierige ontdekkingsreiziger. Op zachtmoedige wijze zal hij je wijzen op de verschillende gewaarwordingen in deze lichaamsdelen – of net het gebrek aan gewaarwordingen. Hij zal ons helpen iedere vorm van spanning, pijn of ongemakkelijkheid op te merken zonder er iets aan te proberen veranderen. We laten het gewoon zijn, wat het ook is.  
  • Zo nu en dan zullen je gedachten afdwalen van je lichaam en ademhaling. Weet dat dit onvermijdelijk en normaal is. Als je opmerkt dat je gedachten afdwalen, breng je de aandacht op milde en vriendelijke wijze terug naar je lichaamsdeel waar je je aandacht op wou richten.   
  • Aan het einde van de bodyscan, blijf je nog enkele minuten liggen. Neem je lichaam waar als een geheel. Sta stil bij de manier waarop je adem in en uit je lichaam stroomt. Neem dan even de tijd om na te denken op wat deze oefening heeft teweeggebracht. Wat voel je nog na?    
  • Als je klaar bent, mag je eerst je vingers en tenen bewegen. Doe vervolgens je ogen open en beëindig de oefening. 

Progressieve spierontspanning 

Onder invloed van stress kunnen we te maken krijgen met een versnelde ademhaling en piekergedachten die zodanige proporties aannemen dat we de voeling met het lichaam en het hier en het nu voor een stuk verliezen. Stress kan het lichaam echter ook op een andere manier beïnvloeden. Wanneer we ons in een stressvolle situatie bevinden, zullen onze spieren onbewust continu aangespannen worden. Dit is erg goed te merken aan de schouders die opgetrokken gehouden worden, een versnelde ademhaling vanuit de borst en onverklaarbare spierpijnen. Dagen aan een stuk met een dergelijke innerlijke spanning is natuurlijk niet goed, noch voor ons lichaam, noch voor onze geest. Progressieve spierontspanning, ontwikkeld door psycholoog Edmund Jacobson in de jaren 1920, is een oefening die rechtstreeks inwerkt op de spanning in de spieren. Het helpt om zich meer bewust te worden van ons eigen lichaam, door goed het onderscheid te voelen tussen gespannen en ontspannen spieren. Hoewel er meerdere manieren zijn om aan progressieve spierontspanning te doen, blijft het principe wel hetzelfde. Bij deze techniek worden immers verschillende spiergroepen afwisselend aangespannen en ontspannen. Meestal wordt begonnen met de spiergroepen onderaan het lichaam, en wordt er langzaamaan naar boven geklommen. In deze module worden twee varianten op progressieve spierontspanning bekeken.

Instructies voor de cliënt - eerste variant
Leg je helemaal plat op de grond of op een bed. Probeer vervolgens stap voor stap delen van je lichaam tegen de grond of het bed te drukken. Begin eerst bij je hielen en klim vervolgens naar boven naar je kuiten, je knieën, je dijen,... tot aan je nek en hoofd. Doe dit tot elk deel van je lichaam aan de beurt gekomen is.

Instructies voor de cliënt - tweede variant 
Leg je helemaal plat op de grond of op een bed. Probeer vervolgens stap voor stap delen van je lichaam aan te spannen en opnieuw te ontspannen. Voor je dit doet probeer je je eerst in te beelden hoe het voelen om je spieren aan te spannen en opnieuw te ontspannen. Begin met je linkerbeen strek je tenen naar je toe en je hiel van je weg. Concentreer je op het gevoel van spanning en houd deze 5 à 10 seconden vast. Ontspan vervolgens je voet/hiel en voel hoe je linkerbeen ontspant. Ga vervolgens over naar je rechterbeen en herhaal dezelfde oefening: strek je tenen naar je lichaam toe en strek je hiel van je lichaam weg. Hou deze positie 5 à 10 seconden vast, en ontspan vervolgens je spieren. Doe nu hetzelfde voor je linkerarm. Beeld je in hoe het zou voelen om de spieren van je biceps op te spannen en weer te ontspannen. Bal vervolgens je handen tot een vuist en span alles goed aan. Let op hoe de spanning in je arm voelt, en houd deze spanning 5 à 10 seconden vast. Herhaal deze oefening tweemaal. Concentreer je dan op je rechterarm. Beeld je eerst in hoe het zou voelen om je spieren aan te spannen en weer te ontspannen. Doe vervolgens net hetzelfde als bij je linkerarm: Bal je rechtervuist samen en span je biceps op. Hou deze positie opnieuw 5 à 10 seconden vast. Span iedere spier steeds zo hard mogelijk aan. Telkens wanneer je je spieren ontspant, voel je hoe de spanning uit je lichaam wegstroomt. Hoe meer je je spieren ontspant, hoe prettiger en zwaarder ze zullen voelen. Hou bij deze oefening je aandacht bij de wisselende gewaarwording van spanning en ontspanning.

Fysieke beweging zorgt voor een boost van onze draagkracht. Beweging is namelijk een goed middel om stress te verminderen. Daardoor kunnen we dan weer onze draaglast beter dragen. Dit proces wordt op gang gebracht door de stof endorfine die bij het bewegen vrijkomt. Endorfine wordt wel eens het gelukshormoon genoemd en speelt een belangrijke rol bij de innerlijke spanningsbalans van ons lichaam. Deze stof heeft immers een directe invloed op een welbepaald deel van onze hersenen: de hippocampus. Hoe meer endorfine we aanmaken, hoe gelukkiger onze hippocampus zal zijn. Onze hippocampus blij houden is voor ons interessant omdat dit het deel van de hersenen is dat ons zal helpen om de productie van stresshormonen te laten afremmen. Wie een afremming van de productie van de stresshormonen zegt, zegt ook een vermindering van ons stressgevoel. De boodschap is dus om onze hippocampus zo gelukkig mogelijk te houden zodat dat hij ons optimaal kan helpen.

De hippocampus blij houden doe je dus door te bewegen. Voldoende beweging inplannen zal het algemeen spanningsniveau in het lichaam verminderen, waardoor het ook makkelijker wordt om je op andere momenten rustig bezig te kunnen houden. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie moeten we minsten 30 minuten per dag bewegen. Ook beweging moet je echter aanleren. Hou als hulpverlener daarom zeker en vast rekening met wat de cliënt op dat moment aankan. Als 30 minuten voor hem/haar niet haalbaar is, is het geen enkel probleem om met 10 of 15 minuten te beginnen. Het belangrijkste is vooral dat de cliënt in beweging gebracht wordt en nieuwe, gezonde gewoontes opgebouwd worden.

Stap 6: Het leven hernemen

Een ontzettend belangrijke stap bij psychose is het begeleiden van de persoon bij het opnieuw opnemen van het dagdagelijkse leven. Dit met als doel om dagdagelijkse activiteiten, zoals werk, studies en/of hobby’s, te hernemen en weer ingeschreven te raken in de maatschappij. Veel te vaak komen psychotische mensen aan de rand van de samenleving terecht, waar het risico op vereenzaming en isolement erg groot wordt. Bovendien komen zaken als isolement de psychotische symptomen ook niet ten goede. Wie geen plekje vindt in de maatschappij, raakt er immers ook vervreemd van, waardoor het meteen ook moeilijker wordt om de voeling met de samenleving en de realiteit te behouden. Dit maakt sociale rehabilitatie één van de grootste pijlers van de behandeling, het herstel én de hervalpreventie van psychose. 

Maar hoe doe je dit precies? Het hernemen van het dagdagelijkse leven begint voor velen bij het installeren van structuur en regelmaat, en het uitdagen van ongezonde copingmechanismen. Deze zaken doe je best in dialoog met de cliënt, stapsgewijs, en met duidelijke doelen of instructies. Je spreekt concrete zaken af met de cliënt en probeert alles zo duidelijk mogelijk te houden door middel van zaken als planningen, geheugensteuntjes of het inschakelen van de omgeving om de cliënt te voorzien van nodige steun. Aangezien een psychose met heel wat chaos gepaard gaat, kunnen reminders en het inschakelen van de omgeving het verschil betekenen.

Het installeren van structuur en regelmaat 

Structuur en regelmaat zijn van groot belang tijdens een psychose. Een vast uur van opstaan, eten en slapen zorgen namelijk voor de nodige houvast te midden van de overprikkeling. Hieronder staan enkele tips gebundeld met betrekking tot hoe je dit vorm kunt geven met je cliënt.

Probeer samen met de cliënt een vast uur van opstaan te bepalen en vaste ochtendrituelen in te plannen. Dit zijn rituelen die iedere ochtend terugkomen en die het begin van de dag aankondigen. Wat deze rituelen juist zijn, bepaal je in dialoog met de cliënt. Zo kan een ochtend bijvoorbeeld beginnen met het aantrekken van verse kleren, het poetsen van de tanden, het nemen van een douchen en vervolgens het ontbijten op een vast uur.

Om welk uur staat mijn wekker? 8:30

Wanneer eet ik mijn ontbijt?

9:00
Wat is mijn ochtendritueel? 1. Ik sta op.
2. Ik doe verse kleren aan.
3. Ik neem een douche.
4. Ik laat de hond buiten in de tuin.
5. Ik ontbijt om 09:00.
Maak samen met de cliënt een overzichtje hiervan zoals in bovenstaand schema. Indien mogelijk laat je de cliënt deze zaken zelf noteren.

Net zoals een duidelijke start aan de dag cruciaal is, kan het belang van een duidelijk einde aan de dag niet genegeerd worden. Bepaal een vast uur van slapen samen met de cliënt. Hierbij is het belangrijk er op te letten dat de cliënt voldoende slaap krijgt per nacht. Gemiddeld gezien heeft een mens zeven tot negen uur slaap nodig. Als een cliënt bijvoorbeeld om 8u30 opstaat en zo’n 8 uur slaap nodig heeft, is het belangrijk dat hij/zij zeker vóór middernacht in slaap ligt. Heb je een cliënt die pas na een 30-tal minuten in slaap valt, dan zal hij/zij best in bed kruipen rond 23u30. Op die manier vergroot de kans dat de cliënt geniet van voldoende nachtrust. 

Daarnaast kunnen ook avondrituelen worden ingebouwd. Evenals ochtendrituelen, kondigen avondrituelen het einde van de dag aan. Ze zijn belangrijk omdat ze aan ons lichaam vertellen dat we in slaapmodus mogen gaan. Tijdens die slaapmodus zal het lichaam meer slaaphormonen aanmaken, waardoor we ons slaperig beginnen te voelen en uiteindelijk in slaap vallen. Beschikken we niet over een vast avondritueel, dan kan ons lichaam veel moeilijker bepalen of het nu tijd is om wakker te worden of te gaan slapen. Er worden dan minder slaaphormonen aangemaakt, waardoor het bijgevolg langer zal duren eer we in slaap vallen. Deze avondrituelen zijn dus ontzettend handig. Een voorbeeld van zo’n avondritueel kan zijn:

Om welk uur kruip ik in mijn bed? 23u30
Wat zijn mijn avondrituelen?

1. Een avondritueel
2. Mediteren
3. Een douche nemen
4. Mijn tanden poetsen
5. Een halfuur in een boek lezen
6. Mijn lichten uitdoen en ogen sluiten

Maak ook hiervan een overzicht met de cliënt en betrek hem/haar zo veel mogelijk.

Het inbouwen van rust en regelmaat betekent ook dat je voorzichtig een aantal gezonde gewoontes mag voorstellen wat betreft voeding. Onderzoek eerst wat de huidige situatie is: Eet de cliënt voldoende? Is hij/zij op dit moment in staat voor eigen maaltijden te zorgen of ligt dit moeilijk? Is er sprake van vaste tijdstippen voor elke maaltijd? In vele gevallen zijn mensen in een psychose ook op vlak van voeding volledig het ritme kwijt. Probeer samen met de cliënt op zoek te gaan naar een nieuw, gezond eetritme. Een gezond eetritme zorgt er namelijk niet alleen voor dat de cliënt voldoende brandstof krijgt, maar ook voor een gezonde dagstructuur. Onze maaltijden delen de dag immers op in duidelijke delen, waardoor er meer vooruitzichten zijn voor de cliënt. De dag voelt daardoor minder overweldigend, of minder leeg. Hierbij moet benadrukt worden dat de persoon zo veel mogelijk betrokken dient te worden. Vraag aan hem/haar hoe hij/zij het leven zou willen herpakken. Vraag vervolgens wat jij zou kunnen doen om de persoon hierbij te helpen. Eventueel kan je opties aanbieden.

Wekelijkse of dagelijkse vaste activiteiten plannen zorgt eveneens voor vooruitzichten en structuur. Deze vaste activiteiten hoeven bovendien ook niet groots te zijn, zeker niet in het begin. Gaandeweg kan je dit samen met de cliënt stapsgewijs opbouwen. Spreek bijvoorbeeld met de cliënt af om iedere voormiddag een korte wandeling van vijf minuten te maken, een warme koffie af te halen op zaterdag of te stofzuigen om de twee weken. Op die manier komt de cliënt ook opnieuw meer en meer in contact met de buitenwereld, waardoor hij/zij hier ook beetje bij beetje meer vertrouwen in kan krijgen. Net als ochtendrituelen en avondrituelen, maak je ook best deze activiteiten zo duidelijk mogelijk. Maak er met andere woorden concrete doelen van en plan ze ook in in de tijd. Je kan hiervoor een week- of een maandoverzicht voor gebruiken. Laat de cliënt zo veel mogelijk zelf zijn/haar activiteiten inplannen, maar aarzel niet een handje toe te steken als je merkt dat de cliënt moeilijkheden ervaart. Hieronder vind je een ingevuld weekoverzicht terug ter illustratie. Een blanco exemplaar kan afgeprint worden. PDF TOEVOEGEN

Net zoals vaste activiteiten kan je eveneens taken en ontspanning op voorhand inplannen. Geef de cliënt mee dat hij/zij best de avond voordien al bepaalt welke taken hij/zij de dag nadien wil aanpakken. Belangrijk hierbij is om vooral stapsgewijs aan de slag te gaan en realistisch te blijven wat betreft de aard van de to-do’s en de hoeveelheid aan to-do’s. Zichzelf overstelpen met ‘moetjes’ zorgt enkel voor spanning en onrust, en verkleint ook de kans dat de to-do’s daadwerkelijk worden gedaan. Een cruciale tip om mee te geven aan de cliënt is bijgevolg om mild te zijn naar zichzelf toe. Hij/zij heeft het op dit moment niet gemakkelijk, en kan logischerwijs daarom geen honderden zaken afhandelen. Dat hoeft ook helemaal niet. Bovendien is het eveneens aangeraden voldoende ontspanning in te plannen tijdens de dag. Op die manier is er voldoende afwisseling tussen fijne en minder fijne activiteiten. Als de cliënt heel veel onaangename zaken na elkaar doet, zal hij/zij niet de motivatie kunnen blijven opbrengen om verder te doen. Af en toe iets leuks inplannen, zorgt voor de nodige boost om dit wél te kunnen doen. Ook deze taken plan je zo concreet mogelijk in en formuleer je als doelen. Gaat het om een groot doel, zoals bijvoorbeeld het in orde brengen van administratie? Dan wordt dit best opgesplitst in kleinere, haalbare tussendoelen. Dit maakt het voor de cliënt meteen ook minder overweldigend. Schrijf bijvoorbeeld niet: “Poetsen” of “Administratie regelen”, maar wel: “Keuken vegen” of “Mutualiteit bellen over …”. Hoe concreter het doel, hoe groter de kans dat de taak uitgevoerd wordt. 

Uitdagen van ongezonde copingmechanismen 

Zoals eerder werd aangehaald in deze module hebben onze gedachten en gevoelens een grote impact op ons gedrag, zeker wanneer de gedachten en gevoelens negatief van aard zijn. Het gedrag dat we dan stellen zal immers heel vaak de bedoeling hebben om deze vervelende gedachten en gevoelens te verminderen. Dit noemen we ook wel eens ‘coping’. Coping slaat namelijk op de manier waarop je omgaat met stressvolle situaties of emotioneel moeilijke omstandigheden, en dit is voor iedereen anders. De ene persoon zal de neiging hebben weg te vluchten in middelengebruik, terwijl de andere persoon net de neiging zal hebben zich in zichzelf te keren. Nog iemand anders kan dan weer eerder de neiging hebben om de confrontatie aan te gaan met zijn/haar problemen. 

Ook psychotische mensen zullen copingmechanismen ontwikkelen om met de psychotische ervaringen te kunnen omgaan. Hoewel vele van deze gedragingen in eerste instantie een positieve impact zullen hebben (opluchting, geen angst meer, veilig gevoel,…), kunnen ze op lange termijn helaas negatieve effecten hebben op het psychotisch individu. Vele psychotici hebben immers de neiging zichzelf op te sluiten uit angst voor een buitenwereld die voor hen bedreigend aanvoelt of gebruik te maken van middelen, zoals alcohol, om prikkels van buitenaf te dempen. In eerste instantie voelen ze zich hierdoor veilig en geborgen, maar op lange termijn leidt dit tot heel wat eenzaamheid en belemmert het hen om deel te nemen aan het dagdagelijkse leven. Om deze reden dienen ook deze gedragingen onder de loep genomen te worden: Wat zijn de voor- en nadelen ervan? Hierbij stilstaan vergroot het inzicht van de cliënt in de gevolgen die bepaalde handelingen kunnen hebben en creëert eveneens de openheid voor verandering.

Wat zijn de voordelen van dit gedrag? (bv. Je terugtrekken) Wat zijn de nadelen van dit gedrag?


Nadat de voor- en nadelen van het gedrag besproken zijn, denken jullie ten eerste samen na of het gehanteerde gedrag nu eigenlijk wel zo behulpzaam is. Hiervoor dient niet louter naar de hoeveelheid aan voor- en nadelen gekeken te worden, maar ook naar de zwaarte ervan. Zo kunnen er bijvoorbeeld slechts twee nadelen zijn en vijf voordelen aan een gedrag, maar kunnen de nadelen veel zwaarder doorwegen. Dat maakt het copinggedrag dan ongezond of maladaptief. Daarom onderzoek je in een tweede fase samen met de cliënt of er geen gedragingen bestaan die even veel voordeel hebben, maar minder nadelen. Of gedragingen waarbij de nadelen minder doorwegen dan de voordelen. Met deze opdracht bevorder je dus niet alleen een kritische kijk op mogelijks vastgeroeste gewoontes, maar denk je ook na over hoe het anders zou kunnen. Dit vergroot het gevoel van zelfvertrouwen en controle van de cliënt.


Stap 7: Hervalpreventie: Introduceer het crisisplan

Ten slotte is hervalpreventie niet weg te denken wanneer het gaat om de behandeling van psychische moeilijkheden. Bij psychose is dit niet anders, en wordt er vaak geopteerd voor een crisisplan. Een crisisplan, ook wel een noodplan of een signaleringsplan genoemd, kan gezien worden als een soort van stappenplan voor de herkenning en de omgang met een crisis. Deze wordt opgesteld in samenspraak met de cliënt en diens omgeving. Cliënt en hulpverlener overlopen samen de verschillende kenmerken die een crisis, zoals een psychose, kunnen aankondigen om ze vervolgens vast te leggen in een stappenplan. Op die manier hebben zowel de persoon als de omgeving een duidelijker beeld van voor welke signalen ze best op de uitkijk staan. 

Naast het vastleggen van hoe je een (nakende) crisis kan herkennen, wordt ook op voorhand gebrainstormd over de manier waarop hier vervolgens het best mee kan omgegaan worden. Afhankelijk van het stadium van de crisis, kunnen namelijk andere interventies op hun plaats zijn. 

Dit alles maakt het doel van het opstellen van zo’n crisisplan veelvoudig. Ten eerste zorgt het ervoor dat er reeds op voorhand wordt nagedacht over de kenmerken van een crisis. Op die manier vergroot je de kans dat er door zowel de cliënt als door de omgeving tijdig kan worden ingegrepen. Ten tweede is uit onderzoek gebleken dat het opstellen van een crisisplan samen met de cliënt zijn/haar gevoel van controle over zijn/haar psychische toestand vergroot, wat herstel en zelfvertrouwen alleen maar begunstigd. 

Wat kan er in een crisisplan staan? 

Crisisplannen kunnen veel verschillende vormen aannemen. In vele gevallen wordt een crisisplan opgedeeld in verschillende fases. Dit wil zeggen dat het functioneren van de persoon afgebakend wordt in verschillende stadia. Meestal gaat dit over een fase waar het goed gaat, een fase waar het minder goed gaat, een fase waar het niet goed gaat en ten slotte een fase waarin de persoon in crisis verkeert. Voor iedere fase wordt samen met de cliënt een antwoord geformuleerd op de volgende vragen: 

  • Hoe ziet deze fase eruit voor mij? 
  • Wat kan ik zelf doen in die fase om voor mezelf te zorgen? 
  • Wat kan de omgeving voor mij betekenen in die fase? Hoe kunnen ze mij helpen? 

Daarnaast dienen ook de belangrijke telefoonnummers opgenomen te worden in het crisisplan.

Voorbeelden 

Zich inbeelden hoe zo’n crisisplan er juist uit kan zien, is niet evident. Zeker gezien crisisplannen er van hulpverlener tot hulpverlener, van cliënt tot cliënt er helemaal anders kunnen uitzien. Om een idee te geven van welke vorm een crisisplan kan krijgen, worden hier een aantal voorbeelden overlopen. PDF INVOEGEN

 

 

Laatste wijziging: Friday, 6 January 2023, 16:35