Ga naar hoofdinhoud
Pagina

De fasen van gedragsverandering

Voltooingsvoorwaarden

Je zult ondertussen gemerkt hebben dat er heel wat aan gedragsverandering voorafgaat.  Je kunt gedragsverandering dan ook voorstellen als een proces met verschillende fases. De motivatie om te veranderen hangt af van de fase  waarin iemand zich bevindt.  Volgens het model van Prochaska en Diclemente zijn er 5 fases van gedragsverandering. Deze zijn niet lineair, je  kunt op elk moment bewegen in beide richtingen tussen een vroegere en een latere fase. 

  1. Voorstadium: in deze fase is er geen probleembesef of intentie om het gedrag te veranderen. 
  2. Overweging: de cliënt erkent dat er een probleem is en weegt de voor- en nadelen af van verandering. 
  3. Voorbereiding: de cliënt heeft besloten om te veranderen en denkt na over hoe hij dit gaat doen.
  4. Actie: de cliënt verandert zijn gedrag om zijn doelen te bereiken.
  5. Volhouden (consolidatie): de cliënt probeert het gedrag te integreren in het dagelijks leven en er een gewoonte van te maken. 
  6. Herval: de cliënt hervalt in het oude gedrag en moet opnieuw beslissen over wat hij wil doen.

 

In realiteit zijn er geen strikte grenzen tussen de fasen of is er geen vaste volgorde. Wanneer iemand hervalt, kan hij daarnaast in elke fase terug instappen. Hij kan besluiten dat hij niet meer wil veranderen, twijfelen, zich meteen terug herpakken, enzovoort. Het model is vooral nuttig om begrijpbaar te maken dat motivatie een veranderend proces is en we onze aanpak hieraan moeten aanpassen om motivatie te helpen ontwikkelen bij de cliënten. In dit hoofdstuk leggen we uit hoe je de verschillende fases kunt herkennen en op welke manier je de motivatie kunt vergroten wanneer iemand zich in een bepaalde  fase bevindt.

Kenmerken

In het voorstadium ervaart de persoon de huidige situatie niet als problematisch, of hij ziet helemaal geen nut in verandering. Er zijn mogelijks problemen, maar de cliënt ziet het verband niet tussen de problemen en het gedrag. Het kan dat de persoon niet uit eigen initiatief in de hulpverlening terecht is gekomen maar onder druk van de omgeving. Een andere mogelijkheid is dat iemand zich heeft aangemeld voor een heel andere reden dan het gedrag dat de problemen in stand houdt. Dit zijn de cliënten die we als moeilijk ervaren omdat ze (op zijn minst met een bepaald probleem) niet geholpen willen worden. De persoon lijkt zich vooral te willen verdedigen. Mogelijke verdedigingsmechanismen kunnen zijn:

  • Ontkenning/minimaliseren
    Voorbeelden: “Het valt wel mee.” “Zo vaak doe ik dat niet.” “Ik kan stoppen als ik wil.”
  • Rationaliseren
    = iemand die zijn gedrag rechtvaardigt door argumenten aan te halen waarom het gedrag redelijk is.
    Voorbeelden: “Iedereen heeft zo zijn zonde.” “Ik heb geen tijd om het anders aan te pakken.” “Ik ken genoeg mensen die er nooit mee in de problemen zijn gekomen.”
  • De oorzaak bij anderen zoeken
    Voorbeelden: “Ik heb geen probleem, mijn partner heeft een probleem.” “Als ze me gewoon eens zouden gerust laten, zou er geen probleem zijn.”
  • Moedeloze/cynische uitspraken
    Voorbeelden: “Het heeft geen zin om het te proberen te veranderen.” “Het lukt me nooit.”

Interventies 

  • Geef begrip en erkenning

Begrip en erkenning zijn uiteraard altijd belangrijk, maar dit is zeker het geval bij cliënten die eigenlijk helemaal niet geholpen willen worden. Het kan erg vervelend zijn in de hulpverlening terecht te komen terwijl je dit eigenlijk niet wilt. Luister naar eventuele frustraties en bezorgdheden. Toon daarnaast appreciatie voor de inzet die de cliënt wel toont, zoals op afspraak komen of bereid zijn om open met jou te praten. Zorg wel dat je het meent, anders bereik je hier het tegenovergestelde mee. 

  • Sluit aan bij de hulpvraag en bouw een vertrouwensband 

Bouw een band op door uit te nodigen tot gesprek. Verken wat de cliënt graag zou willen, wat hij zelf als een probleem ziet en wat niet, waar hij op vast loopt, wat hij belangrijk vindt en hoe hij denkt over wat hij meemaakt. Probeer de cliënt oprecht te leren kennen, zonder een doel op te dringen bij de cliënt. Onthoud dat er altijd wel ergens motivatie voor is waar jij bij kunt aansluiten. 

  • Vergroot inzicht in het gedrag

Maak gedrag bespreekbaar zonder erover te oordelen. Stel vragen die de persoon zelf linken laat leggen tussen dingen die moeilijk gaan en de oorzaken van de moeilijkheden. Voorlichting of brochures kunnen hierbij ook helpen, maar geef nooit informatie mee zonder eerst te bevragen of de persoon hier open voor staat. Benadruk ook dat het zijn keuze is om  met de informatie te doen wat hij wil. 

Kenmerken 

In de overwegingsfase is er een groeiend besef dat het huidige gedrag niet overeenkomt met wat de persoon eigenlijk wil bereiken. De persoon begint voordelen aan verandering te zien, maar twijfelt. Hij weegt als het ware de voor- en nadelen af. Dit is de fase waarin ambivalentie hoogtij viert: iemand wil tegelijkertijd wel en niet veranderen. De persoon uit in deze fase zowel argumenten voor als tegen verandering. Hier kunnen heel wat emoties mee gepaard gaan:

  • Angst
    de angst om iets prettigs te verliezen, angst voor hoe het leven er zal uitzien zonder het gedrag, angst om te falen...
  • Onmacht
    het gevoel dat het niet zal lukken om te veranderen of het gevoel dat het weinig verschil zal maken om te veranderen.
  • Schuldgevoel
     schuldgevoelens over het niet slagen om te stoppen met het gedrag of het nog niet vroeger  inzien van de nood van verandering.

Dit is tevens de fase waarin mensen vaak lang blijven hangen. Mensen  zeggen vaak te willen of te zullen veranderen, maar komen  er niet toe. Eigenlijk hebben ze in dit geval nog geen besluit genomen over wat ze willen veranderen en hoe ze dat gaan doen. Daar blijft vaak veel twijfel over.

Interventies 

  • Help de voor- en nadelen in kaart brengen

Probeer te begrijpen waarom iemand het huidige gedrag stelt.  Geef erkenning voor de ambivalentie. Dat wil zeggen dat je zowel oog hebt voor  de argumenten voor- als tegen verandering. Dit doe je door de voor- en nadelenbalans van zowel veranderen als niet veranderen samen met de persoon in kaart te brengen. Belangrijk is dat het gaat om hoe de cliënt dit ervaart, niet over wat we als hulpverlener als voor- en nadeel zien. Een van de voorwaarden van verandering is dat de nadelen van het huidige gedrag als groter worden ervaren dan de voordelen ervan. Laat de cliënt daarom ook vertellen over de voordelen van verandering. Wat zou het hem brengen? Welke doelen wil de cliënt bereiken? Hoe staat het huidige gedrag deze doelen in de weg?

  • Geef informatie over het gedrag, de gevolgen ervan en over alternatieven

Informatie over de gevolgen van het gedrag kan helpen in het opmaken van de voor- en nadelenbalans. Koppel na het geven van de informatie aan  de cliënt wel altijd terug, met bijvoorbeeld volgende vragen:

- Wat denk jij hierover? 
- In welke zaken kun jij je herkennen?
- Welke gevolgen zijn belangrijk voor jou? Welke niet?

Daarnaast is het belangrijk dat de cliënt informatie heeft over mogelijke alternatieven voor het gedrag. Probeer daarom eerst te begrijpen wat de cliënt bereikt met het huidige gedrag, zoals met hem besproken in het vorige hoofdstuk “Weerstand of wrijving begrijpen”. Als je de functie van het gedrag begrijpt, kun je samen met de cliënt op zoek naar andere manieren om hetzelfde te bereiken. Bespreek alle mogelijkheden met de cliënt en laat hem een keuze maken.

  • Registratieopdrachten

Een andere manier om de voor- en nadelen van het huidige gedrag in kaart te brengen, is met een registratieopdracht. Laat de cliënt noteren wat hij doet, hoe vaak, hoe veel en wanneer. De cliënt krijgt op deze manier inzicht in de omvang van de impact van zijn  gedrag op zijn leven. Door te noteren wanneer het gedrag gesteld wordt, vergroot ook het inzicht in de redenen van het gedrag en de mogelijke valkuilen. 

  • Vergroot het geloof in de mogelijkheid tot verandering

Nog een voorwaarde voor verandering is dat de cliënt gelooft dat verandering mogelijk is. Zolang iemand niet gelooft dat verandering mogelijk is, zal hij geen moeite ondernemen om iets te veranderen. Schat in wat de cliënt tegenhoudt. Zoals eerder aangehaald kan de overwegingsfase gepaard gaan met gevoelens van onmacht (“het is sterker dan mezelf”, “ik ben een mislukkeling”, “ik kan niet veranderen”). Onderzoek wat de cliënt nodig heeft om in zichzelf te kunnen geloven. Wanneer is het in het verleden al eens gelukt om het anders aan te pakken? Wat heeft er toen geholpen? Wat zou er nu kunnen helpen? Wanneer voelt hij zich wel in staat om te veranderen?

Kenmerken

In deze fase is het besluit gemaakt en bereidt de persoon zich voor op gedragsverandering.  Hij denkt met andere woorden na over een plan van aanpak. Concreet moet worden besloten wat hij gaat doen, op welke manier en wanneer. Stel bijvoorbeeld dat iemand dagelijks alcohol drinkt en omwille van gezondheidsredenen besloten heeft hier iets aan te  veranderen. Hij moet dan nadenken over volgende vragen:

  • Wat
    Stopt hij helemaal met alcohol, of wilt hij minderen? Hoeveel consumpties zijn dat dan? Op welke gelegenheden wilt hij nog drinken en wanneer niet?
  • Hoe
    Wilt hij zich hierbij laten begeleiden, of doet hij het alleen? Wordt er geleidelijk afgebouwd, of stopt hij meteen? Hoe gaat hij ervoor zorgen dat hij niet meer drinkt? Zijn er bepaalde omgevingen of activiteiten die hij even wilt vermijden om de gedragsverandering gemakkelijker te maken?
  • Wanneer
    Wanneer stopt hij met drinken? Wanneer gaat hij in begeleiding indien hij hiervoor kiest?

Je ziet dat er heel wat komt kijken bij het plannen van verandering, al staan we hier vaak niet bij stil. Wanneer we besloten hebben om te veranderen, willen we er vaak gewoon aan beginnen. Het gevaar is om ondoordacht te werk te gaan waardoor de kans op herval in oude gewoontes groot is. Dit kan leiden tot een gevoel van falen en teleurstelling. Het is daarom belangrijk om goed bij deze fase stil te staan en het plan van aanpak zo concreet mogelijk te maken. 

Interventies 

  • Bepaal SMART doelen

VIDEO
Druk even op pauze voor de cliënt aan gedragsverandering begint. Probeer eerst heel helder te krijgen wat de cliënt nu juist wil bereiken. Je kunt hiervoor SMART doelen gebruiken. 

SMART staat voor:

Specifiek
Meetbaar
Acceptabel
Realistisch
Tijdsgebonden

Specifiek: Specifieke doelen zijn doelen die concreet en ondubbelzinnig aangeven wat je wil bereiken. Stel dat je doel is om gezonder te gaan leven. Dit kan veel betekenen. Wil je gezonder eten? Wil je meer sporten? En als je er dan voor kiest om meer te sporten, dan is zelfs “meer sporten”  nog voor interpretatie vatbaar. Hoe vaak wil je sporten? Welke sport ga je doen? Op welke dagen? Ga je sportlessen doen of doe je iets op eigen houtje? Dit lijkt voor de hand liggend, maar deze vragen worden vaak overgeslagen. Laat de cliënt dus zijn doel zo specifiek mogelijk maken totdat er geen interpretatie meer mogelijk is.

Meetbaar: zorg ervoor dat je bepaalt hoe je kunt vaststellen of je doel bereikt is. Je kunt bijvoorbeeld vastleggen dat je een bepaald sportprogramma wilt afmaken of bepalen hoeveel kilo’s je wilt afvallen.

Acceptabel: het is belangrijk dat je zelf de doelen aanvaardbaar vindt. Hoe concreet, realistisch en haalbaar de doelen ook mogen zijn; als je  zelf niet achter de doelen staat, zal er weinig gebeuren. Als je besluit om elke dag een half uur te gaan lopen terwijl je de grootste hekel hebt aan lopen, zal het moeilijk zijn om het vol te houden. Het kan beter zijn om na te denken over een sport die je liever doet. Het is dan ook belangrijk dat de cliënt zich kan vinden in de doelen die je samen opstelt. Denk aan wat we besproken hebben over motivatie: hoe intrinsieker de motivatie (hoe meer het van binnen uit komt), hoe sterker iemand gemotiveerd zal zijn om de doelen te behalen.  Daarnaast is het belangrijk dat niet alleen de cliënt maar ook de omgeving achter de doelen staat. Steun van anderen is ontzettend belangrijk. Als een cliënt bijvoorbeeld beslist om te stoppen met drinken, maar zijn vrienden hem blijven aanzetten om toch mee te doen, dan wordt het moeilijk om dit vol te houden. 

Realistisch: De doelen moeten haalbaar zijn. Verandering vraagt veel. Hoewel het soms verleidelijk kan zijn om meteen alles om te gooien, kan het soms beter zijn stapje per stapje te werken en geleidelijk op te bouwen. Als je bijvoorbeeld meer wilt sporten, kan dit ook gewoon betekenen dat je dagelijks een kwartiertje gaat wandelen na je werk. Je kunt daarna altijd opbouwen. Ieder klein (tussen)doel dat behaalt wordt, geeft motivatie om verder te gaan.

Tijdsgebonden: Tenslotte moeten de doelen realiseerbaar zijn binnen een bepaalde termijn. Na deze termijn kun je vaststellen in welke mate de doelen bereikt zijn. Stel niet alleen lange termijn doelen vast. Hou dagelijkse korte termijn doelen voor ogen die leiden tot verandering op lange termijn.

  • Geef informatie over verschillende mogelijke stappen om de doelen te bereiken

Als een cliënt besloten heeft om te veranderen, dan zijn er vaak meerdere manieren om dat te doen. Belangrijk is dat niet alleen het einddoel aanvaardbaar is voor de cliënt, maar ook de stappen die hij moet zetten om het doel te bereiken.

             - Laat de cliënt zelf voorstellen maken. Vragen die je kunt stellen: Hoe denk jij dat je het best zou  
                aanpakken? Wat zie jij als mogelijk in je situatie? 
             - Leg daarnaast uit welke opties er zijn en wat maakt dat deze helpen om de vooropgestelde doelen
                te bereiken.  Leg ook goed uit hoe de stappen zouden leiden tot verandering en waarom ze voor de
                cliënt belangrijk zijn om zijn doelen te behalen. Op deze manier is het nut duidelijk voor de cliënt.
             - Laat de cliënt zelf beslissingen maken. Dit stimuleert de autonomie van de cliënt, hetgeen de
                motivatie vergroot. 

  • Blijf het geloof in de mogelijkheid om te kunnen veranderen stimuleren

Ook in deze fase is het belangrijk om het vertrouwen in het eigen kunnen zo veel mogelijk te stimuleren. Dit kun je doen op deze manieren:

             - Bouw succeservaringen op. Hou de eerste stappen klein om de kans op succes zo groot mogelijk
                te maken. Dit creëert zelfvertrouwen en het geloof dat verandering mogelijk is. Bepaal samen met
                de cliënt eerst de meest eenvoudige, haalbare stappen die hij kan maken. 
             - Gebruik schaalvragen. Met een schaalvraag laat je iemand nadenken over in welke mate hij in
                zichzelf gelooft op een schaal van 1 tot 10. Daarna kun je samen zoeken hoe dat getal groter te
                maken. Een schaalvraag kun je op deze manier stellen: “Hoeveel vertrouwen heb je dat het je deze
                week zal lukken om… op een schaal van 0-10? Wat heb je nodig om van een 6 naar een 7 te gaan?”

  • Breng valkuilen in kaart

Bevraag welke valkuilen er zijn. Valkuilen zijn factoren die het moeilijker maken het gewenste gedrag te stellen en aan te houden, waardoor de kans op herval vergroot. Vragen die je kunt stellen zijn: “Waar gaat het meestal mis?"
“Wanneer kom je in verleiding tot het oude gedrag? Hoe kun je dit voorkomen?”

  • Zoek krachtbronnen

Ga op zoek naar factoren die zullen helpen om het gewenste gedrag te stellen en vol te houden. Soms heeft de persoon al eerder geprobeerd om te veranderen, maar heeft hij het niet kunnen volhouden. Hoewel herval ontgoochelend kan zijn, zitten in eerdere pogingen vaak heel wat krachten verscholen die kunnen helpen. Je kunt vragen naar wat toen geholpen heeft om het een tijdje vol te houden of vragen naar de uitzondering wanneer het wel al gelukt is. Voorbeeldvragen zijn:
             “Wat heeft er in het verleden al geholpen? Hoe kunnen we dat inzetten?”
             “Wanneer lukt het wel om het gewenste gedrag te stellen? Wat helpt er op die momenten?” 
             “Wat doe je als het even moeilijk gaat?”
             “Wanneer heb je al eens iets moeilijks overwonnen? Hoe heb je dat toen gedaan?”

Kenmerken

In deze fase worden plannen omgezet naar daden. De cliënt begint met de stappen uit te voeren om  de vooropgestelde doelen te bereiken. De cliënt zal hierbij zijn valkuilen tegenkomen. In deze fase is het als hulpverlener belangrijk om aan te moedigen en te helpen de doelen bij te stellen waar nodig. 

Interventies

  • Normaliseer herval

Verandering is moeilijk. De kans op herval is dan ook groot. Als we iets nieuws proberen gaat dit zelden meteen van een leien dakje. Dit is bij gedragsverandering net hetzelfde. Het is onrealistisch meteen te verwachten dat alles perfect zal verlopen. Het is daarom goed om de cliënt al voor te bereiden op herval. Benadruk dat herval  normaal is en deel is van het proces. Herval hoeft dan ook geen falen te betekenen, maar kan gezien worden als een leermoment. Leren omgaan met herval is daarom vaak belangrijker dan  foutloos vol te houden. 

  • Moedig aan en geef complimenten

Wanneer we willen veranderen, zien we vaak vooral de weg die we nog af te leggen hebben. Hierdoor ligt de focus al snel op hoe ver we nog staan van het doel dat we willen bereiken. Het is belangrijk om ook even achterom te kijken naar de weg die al afgelegd is. Geef daarom oprechte complimenten voor de stappen en de moeite die de cliënt al gedaan heeft. Maak eens een overzicht van wat de cliënt al bereikt heeft sinds hij in begeleiding is.

  • Leer doelen bijstellen en probleemoplossend denken

Wanneer de cliënt zijn eerste stappen zet, zal hij wellicht op moeilijkheden en valkuilen botsen. Help de cliënt te onderzoeken wat er moeilijk gaat en laat hem zelf oplossingen voor valkuilen bedenken en uitkiezen. Op deze manier vergroot je de competentie van de cliënt. Je kunt hiervoor volgende vragen stellen:
             “Is het gelukt om het doel te bereiken? Hoe is het gelukt of wat ging er fout?”
             “Welke valkuilen waren er?”
             “Hoe ben je omgegaan met deze valkuilen? Wat kan er beter?”
             “Moeten de doelen worden bijgesteld? Hoe?”
             “Op welke manier ben je een goede partner/moeder/vader/vriend(in)/werknemer/?”
             “Hoe zorg je voor zichzelf?”
             “Waar ben je goed in?”
             “Wanneer ben je trots op jezelf?”
             “Welke activiteiten doe je graag/ geven rust?”
             “Welke steunfiguren heb je? Hoe zouden zij kunnen helpen?”

Kenmerken

In deze fase houdt de cliënt de ingezette gedragsveranderingen vol op lange termijn.
Het gewenste gedrag wordt op deze manier na een tijdje een gewoonte. 

Interventies

In deze fase blijf je als hulpverlener in het oog van hervalpreventie vooral opvolgen wat helpt en wat de valkuilen zijn. Vragen die je kunt stellen zijn:
             “Wat is er verbeterd?”
             “Wat heeft geholpen?”
             “Wat heb je nog nodig?”

Blijf ook anticiperen op valkuilen, bijvoorbeeld:
             “Wat zijn moeilijke momenten?”
             “Aan welke signalen merk je dat het moeilijk gaat?”

Kenmerken

Zoals besproken is herval een normaal deel van gedragsverandering. Desondanks gaan er met herval vaak negatieve gevoelens gepaard. Vaak voelt iemand zich teleurgesteld, gefaald of ontmoedigd. Het is mogelijk dat iemand na herval daarom negatieve gevoelens krijgt over gedragsverandering. Veranderen lijkt soms toch niet meer zo haalbaar of wenselijk. Na deze fase kan de persoon terug in elke fase van gedragsverandering instappen. Het is mogelijk dat hij verandering wilt opgeven (voorstadium), dat hij terug twijfelt om te veranderen (overwegingsfase), meteen besluit om terug een nieuw plan van aanpak te bedenken (beslissingsfase) gewoonweg meteen terug in actie schiet (actie- en volhoudfase). 

Interventies

  • Geef eerst ruimte aan negatieve emoties en twijfel

Het is normaal dat de cliënt even niet meer weet hoe hij het verder wil aanpakken. Bevraag bij de cliënt hoe hij staat tegenover het herval.  Maak hier even ruimte voor zonder de cliënt meteen op te willen monteren. Zeg bijvoorbeeld niet: “Kop op, de volgende keer beter!”. Probeer in plaats daarvan eerst de negatieve emoties te erkennen, bijvoorbeeld: “Het is niet gelopen zoals je verwacht had. Ik kan begrijpen dat het heel frustrerend is.”

  • Geef hoop

Het is gemakkelijk om ontmoedigd te raken door herval. Benadruk dat herval geen falen is, maar een leermoment. Zoek samen met de cliënt waar het is misgegaan. Geef dan terug hoop dat verandering mogelijk is door na te denken over hoe het de volgende keer anders kan worden aangepakt om herval te voorkomen. Kijk daarnaast ook naar wat goed is gegaan. Bekrachtig de positieve stappen die de cliënt hierbij gezet heeft. Gedragsverandering vraagt moed en vaardigheden. Benoem de vaardigheden die de cliënt aan de dag heeft gelegd om de verandering te maken en laat de cliënt nadenken over hoe hij deze sterktes opnieuw zou kunnen inzetten. 



Laatste wijziging: Friday, 6 January 2023, 13:25