Wat is een angststoornis?
Angststoornissen volgens de DSM-5
Een angststoornis wordt in de DSM-5 omschreven als een excessieve angst en bezorgdheid (bange voorgevoelens) die gedurende minstens zes maanden vaker wel dan niet aanwezig zijn en betrekking hebben op een aantal gebeurtenissen of activiteiten. Een belangrijke criteria hierbij is dat de persoon erg veel moeilijkheden ondervindt om zijn bezorgdheid of angst onder controle te houden, waardoor ze al snel kunnen overheersen. De angst en bezorgdheid zelf gaan gepaard met een minimum van drie van de volgende symptomen:
De angst, de bezorgdheid (bv. piekeren), of de lichamelijke klachten (bv. spierspanning) veroorzaken bovendien heel wat hinder in het sociale of beroepsmatige functioneren, of in het functioneren op andere belangrijke levensdomeinen.
Deze algemene symptomen en kenmerken vormen de basis om te kunnen spreken van een angststoornis. Vervolgens kunnen de angst en bezorgdheid zich op verschillende manieren manifesteren. Op grond hiervan onderscheiden we nog verschillende specifieke angststoornissen, dewelke in dit onderdeel kort toegelicht zullen worden.
Concreet is er bij specifieke fobie sprake van een duidelijke angst voor een specifiek object of situatie, dat minstens zes maanden of langer duurt. Wat dit object of deze situatie precies kan zijn, is erg uitgebreid. We onderscheiden een viertal types specifieke fobieën afhankelijk van de aard van de angstgevende stimulus:
Maar in principe kan men voor alles een fobie ontwikkelen, ook objecten en situaties die misschien niet in bovenstaande opsomming kunnen worden ondergebracht. Mensen die lijden aan een specifieke fobie zullen actief trachten de angstgevende stimulus te vermijden of met intense angst proberen te doorstaan. Vermijding van de angstprikkel zorgt er jammer genoeg voor dat de fobie blijft voortbestaan. Door te vermijden blijven de negatieve connotaties met de angstprikkel namelijk voortbestaan, en kan nooit bewezen worden dat de angstprikkel eigenlijk best ongevaarlijk is. Inderdaad, de angst die deze mensen voelen voor de stimulus is vaak buiten proportie ten opzichte van het werkelijke gevaar dat het specifieke object of de specifieke situatie met zich meebrengt, rekening houdend met de sociaal-culturele context. Een gegeven die de cliënt soms zelf beseft, maar niet altijd. Dit neemt echter niet weg dat de fobie heel wat klinisch significant lijden of beperkingen veroorzaakt op meerdere levensdomeinen.
De paniekstoornis wordt gekenmerkt de aanwezigheid van terugkerende, en onverwachte paniekaanvallen. Deze paniekaanvallen doen zich bovendien vaak zonder duidelijke aanleiding voor. In een mum van tijd komt het lichaam in een toestand van vecht-of-vlucht terecht, en nemen de bijhorende lichamelijke reacties een zodanige proportie aan dat ze overgaan in een paniekaanval. Om van een paniekstoornis te kunnen spreken dienen de klachten gedurende minstens één maand aanwezig te zijn, en gepaard te gaan met beperkingen op verschillende vlakken. De paniekaanvallen zelf kunnen we zien als een afgebakende periode van intense angst of gevoel van onbehagen, waarbij vier (of meer) van de volgende symptomen plots ontstaan en binnen de tien minuten hun maximum bereiken:
De fysieke symptomen van een paniekaanval zijn beslist niet prettig, en de bijkomende gevoelens van controleverlies, de angst dat hen een fysieke aandoening overkomt (bv. hartaanval) en/of een gevoel van gek worden zijn dit evenmin. Om deze nare symptomen en gevoelens te vermijden treffen mensen met een paniekstoornis vaak significante maladaptieve gedragsveranderingen. Zo gaan ze bijvoorbeeld paniekaanvallen proberen vermijden door niet meer te joggen, bepaalde plaatsen of situaties niet meer te bezoeken (bv. cinema, bus, tram), of bijvoorbeeld door de inname van kalmerende medicatie.
Hoewel de paniekstoornis op zich bestaat, kunnen paniekaanvallen ook perfect bij andere psychische stoornissen en angststoornissen voorkomen. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld een paniekaanval hebben bij het geven van een speech voor een grote groep, wat bijvoorbeeld eerder zou wijzen op sociale angststoornis. Daarnaast kan het zien van bijvoorbeeld een clown ook voor een paniekaanval zorgen, zoals bij de specifieke fobie het geval is. Paniekaanvallen hebben vaak geen duidelijke aanleiding, maar zijn dus soms wel erg stimulus- of situatiegebonden.
Agorafobie wordt gekenmerkt door het ervaren van een duidelijke angst voor situaties waarvan de cliënt denkt dat hij/zij moeilijk er moeilijk uit kan ontsnappen, of dat er niet meteen hulp beschikbaar zal zijn wanneer zich panieksymptomen of andere (gênante) symptomen voordoen. De agorafobische situaties roepen bijna altijd angst (bv. paniekaanval) of vrees op bij de betrokkene, en worden bijgevolg ook vaak bewust vermeden, of enkel betreden met een begeleidende persoon. Nog andere cliënten zullen dan weer de situaties verdragen, maar dan wel met intense angst of vrees. De angst, vrees of vermijding is persisterend en duurt meestal 6 maanden of langer. De DSM-5 benadrukt hierbij dat deze angst of vrees zich zeker in twee (of meer) van de onderstaande volgende vijf situaties moet vertonen:
Net als bij de specifieke fobie, is de angst buiten proportie ten opzichte van het werkelijke gevaar dat de agorafobische situaties met zich meebrengen. De angst, vrees of vermijding veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren van de persoon op verschillende belangrijke levensvlakken.
Mensen met een sociale angststoornis ervaren angst bij bepaalde sociale situaties waarin hij/zij blootgesteld kunnen worden aan kritische beoordeling door anderen. Wie een angststoornis heeft is met andere woorden heel erg bang voor wat anderen van hem/haar zullen denken. Ze vrezen dat ze zich zodanig zullen gedragen of dermate angstverschijnselen zullen vertonen, dat anderen hen negatief zullen beoordelen. Zo zijn ze bijvoorbeeld bang dat anderen hen raar, saai of belachelijk zullen vinden. Als je met deze zaken bezig bent, worden sociale situaties natuurlijk knap lastig. Sociale interacties, presentaties, en andere sociale situaties roepen bijna altijd angst op, en zullen bijgevolg vermeden worden of net doorstaan, maar dan wel met extreme angst. Voor de buitenwereld is dit niet altijd logisch. De angst die gepaard gaat met een sociale angststoornis is namelijk buitenproportioneel ten opzichte van het werkelijke gevaar dat de sociale situatie met zich meebrengt. We spreken van een angststoornis wanneer de angst persisteert en/of langer dan zes maanden aanwezig is. Niet verwonderlijk zorgt een sociale-angststoornis (de angst, de vrees of de vermijding) voor heel wat significante lijdensdruk.
We onderscheiden twee subtypes van sociale angststoornis. Zo heb je ten eerste de specifieke sociale angststoornis, waarbij de cliënt voornamelijk last heeft in één specifieke sociale situatie (bv. plankenkoorts, een speech geven,...). Ten tweede heb je de gegeneraliseerde sociale angststoornis waarbij, zoals de naam laat vermoeden, mensen angstig zijn in verschillende sociale situaties. Een sociale-angststoornis is verschillend van een paniekstoornis. Hoewel bij een sociale-angststoornis eveneens paniekaanvallen kunnen voorkomen, zijn ze altijd gelinkt aan een sociale situatie. Bij een paniekstoornis is er eveneens paniek buiten sociale situaties.
Ieder van ons piekert wel eens, ook wanneer hier niet meteen een grote reden voor is. Mensen met een gegeneraliseerde angststoornis piekeren echter quasi continu over allerlei zaken, en dit elke dag opnieuw. Waarover gepiekerd wordt, kan erg uiteenlopend zijn: het werk, het huishouden, relaties, de wereld, de toekomst,... Deze vrees is meer dagen wel dan niet aanwezig, en dit voor minstens zes maanden. Voor de cliënt voelen de angst en het gepieker zeer overheersend en oncontroleerbaar aan. De angst moet bovendien gepaard gaan met tenminste drie van de volgende symptomen:
De angst en bijhorende symptomen zorgen bovendien voor een immense lijdensdruk op haast alle belangrijke levensdomeinen. De gegeneraliseerde angststoornis herkennen, is niet altijd gemakkelijk, zelfs met de criteria in het achterhoofd. Zeker gezien er best wat overlap bestaat met andere stoornissen, zoals depressie. Bij depressie wordt er immers ook erg veel gepiekerd. Het verschil tussen beide stoornissen is dat bij depressie veel meer over het verleden wordt gerumineerd, en bij de gegeneraliseerde angststoornis veel meer over de toekomst en het vermijden van bepaalde gevreesde gebeurtenissen. Maar in vele gevallen komen beide stoornissen tezamen voor. Een 70% van de mensen met een gegeneraliseerde angststoornis kampt immers ook met depressieve gevoelens. Verder kan de gegeneraliseerde angststoornis soms herkend worden aan de grote nood aan geruststelling die de cliënt kan vertonen. Ook kunnen mensen met deze stoornis de neiging hebben om mogelijks negatief aflopende situaties te vermijden.
Enkele cijfers: Hoe vaak komen angststoornissen voor?
Studies tonen aan dat angststoornissen wereldwijd veelvoorkomende problemen zijn. België is hier geen uitzondering op. Ongeveer één op de tien Belgen lijdt aan een psychische stoornis. Dit komt neer op meer dan één miljoen mensen in ons land. Van deze mensen, kampen maar liefst 11.1% van de mannen en 15.1% van de vrouwen met een angststoornis. Angststoornissen vormen met andere woorden, samen met de depressieve stoornis, de meest voorkomende psychische moeilijkheden in ons land. Maar ook voor iedere specifieke angststoornis op zich, kunnen verontrustend hoge prevalentiecijfers worden vastgesteld. Onderzoek toont immers de volgende cijfers aan (Alonso, & Lépine, 2007):