Signalen bespreken met de cliënt: Hoe doe je dat?
Denkoefening: Hoe pak jij het nu aan?
Misschien heb je al eens signalen besproken met een cliënt.
Kun je nog zo’n gesprek herinneren?
Hoe ben je dat gesprek aangegaan?
Welke vragen heb je gesteld?
Op welke manier stelde je die vragen?
Wat was het gevolg van dit gesprek?
Wat ging vlot? Wat vond je moeilijk?
Iets wat het moeilijk kan maken om zo’n gesprek aan te gaan is simpelweg niet weten hoe. In dit hoofdstuk bespreken we concreet hoe je de signalen kunt bespreken en welke vragen je kunt stellen om een open gesprek aan te gaan.
Een open gesprek starten, enkele tips
Een open gesprek over signalen die je opmerkt begint bij het benoemen van deze signalen. Dit is voor ons als hulpverlener soms een moeilijke stap. Een vaak voorkomende belemmering is de angst dat de cliënt hier negatief zal op reageren. Wat als hij schrikt, hij zich beledigd voelt of hij de vraag als bemoeizucht opneemt? Vaak heeft het bespreken van signalen echter juist een positief effect. Met de juiste vragen en houding toon je namelijk net dat je oprecht geïnteresseerd bent in hoe de ander zich voelt. Vaak voelen mensen zich door zo’n gesprek juist gehoord en begrepen. Maar hoe kun je op een open manier signalen dan benoemen en bevragen? We overlopen een aantal tips die jou op weg kunnen helpen.
Een eerste belangrijke stap is te beginnen met een “ik-boodschap”. Hiermee geef je aan dat het gaat over wat jij opmerkt. Dit geeft de persoon ruimte om jouw observatie te nuanceren: het geeft de persoon de ruimte om aan te geven dat hij het misschien anders ziet. Begin je boodschap bijvoorbeeld met “ik merk dat...” of “het valt me op dat...”. Indien het gaat over een signaal dat in gesprek is boven gekomen, kun je bijvoorbeeld zeggen: “ik hoor je zeggen dat...”.
Benoem zo duidelijk mogelijk de signalen die jij hebt opgemerkt. Probeer altijd zo concreet mogelijke voorbeelden van waarneembaar gedrag te benoemen en zo weinig mogelijk te interpreteren. Je kunt hiervoor de signalenlijst gebruiken die we hebben besproken. Zeg bijvoorbeeld niet “ik merk dat je weinig geïnteresseerd bent”, maar zeg eerder “ik merk dat je de laatste tijd minder vaak naar buiten gaat dan vroeger.” Indien iemand vertelt dat hij zich niet meer interesseert in activiteiten kun je dat uiteraard wel benoemen.
Vraag dan of de cliënt zich herkent in het gedrag dat je zonet benoemd hebt. Je kunt dit doen door te vragen: “Klopt dat?” of “Merk jij dat ook?”.
De cliënt zal dan aangeven of hij zich al dan niet herkent in jouw observatie. Indien de persoon zich hier niet in herkent, zijn er twee mogelijkheden:
- De cliënt ervaart het anders.
- De cliënt wilt het signaal minimaliseren of ontkennen.
In elk geval kun je hier het best mee omgaan door de cliënt te laten vertellen over zijn beleving. Je kunt hem hiertoe aanmoedigen met vragen zoals “Hoe zie jij dat?” of “Kun je me vertellen hoe het wél zit?”. Misschien is er uiteindelijk niets aan de hand, of misschien voel je aan dat de persoon niet klaar is om erover te praten of geholpen te worden. Hoe je kunt omgaan met iemand die geen hulp wil, bespreken we later.
Indien de persoon zich hier wel in herkent, vraag je door over de ervaring van de persoon, bijvoorbeeld met de vragen: “Hoe ervaar jij dat?”, “Maak jij je daar zorgen over?” of “ Welke impact heeft dat op jou?”. Hieraan kun je merken of de persoon het opgemerkte signaal zelf een probleem vindt of niet.
Een zeer belangrijke tip is: durf doorvragen! Breng zo duidelijk mogelijk in kaart wat er nu juist aan de hand is. Vraag bijvoorbeeld of de persoon dit al vaker heeft meegemaakt, hoe lang dit al aanwezig is, hoe vaak dit gebeurt, wie op de hoogte is, welke impact dit heeft op het leven,... Nodig uit om meer te vertellen en te verduidelijken, met vragen zoals “Wat bedoel je daar mee?” en “kun je daar meer over vertellen?”.
Toon dat je betrokken bent en wilt helpen. Indien je je echt zorgen maakt over de persoon, kun je dat gerust eerlijk zeggen: “Ik maak me zorgen.”, “Dat raakt me.”, “ik ben bang dat...”. Let hierbij dat je authentiek blijft aan wie je bent en wat je vanbinnen voelt. Als je zegt dat iets je raakt terwijl dit eigenlijk niet het geval is, is de kans groot dat de ander voelt dat het onoprecht is.
Vraag ook aan de persoon of er al iets aan gedaan wordt. Breng in kaart wie helpt:
- Is iemand uit de omgeving op de hoogte?
- Zijn er familie of vrienden die helpen?
- Met welke hulpverleners heeft de persoon contact?
- Zijn deze op de hoogte?
Breng daarnaast in kaart wat er al helpt:
- Welke hulp wordt er geboden?
- Wat heeft de persoon zelf al geprobeerd?
Tenslotte vraag je of de persoon graag iets aan het probleem zou doen. Bied aan om samen naar een oplossing te zoeken.
Wat als de cliënt geen hulp wil?
Signalen bespreken met anderen: Hoe doe je dat?
In de praktijk zullen hulpverleners echter niet enkel signalen moeten bespreken met de cliënt zelf. Hulpverleners komen immers vaak in situaties terecht waar ze met derde partijen eveneens deze signalen dienen te bespreken. Hoe je dit juist kan aanpakken, lees je hier.
Als hulpverlener hoef je niet alle verantwoordelijkheid in je eentje te dragen. Het is belangrijk te weten waar je terecht kan om hierover te spreken. Het is met andere woorden helemaal oké en zelfs wenselijk om moeilijke situaties met leden van je team te bespreken. Daarnaast is het altijd goed om na te gaan welke hulpverleners er al betrokken zijn bij de cliënt en wie er op de hoogte is. In sommige gevallen kan het een goed idee zijn contact op te nemen met betrokken hulpverleners en de hulp af te stemmen. Onthoud dat het delen van informatie altijd in het belang moet zijn van het welzijn van de cliënt en met zijn toestemming. Het is van groot belang dat de cliënt zijn akkoord geeft voor het uitwisselen van informatie. Dit kan namelijk een impact hebben op de vertrouwensrelatie. Wanneer je de cliënt zelf eerst inlicht of wat je wil doorvertellen en met welk doel, creëer je het vertrouwen er geen informatie doorgegeven wordt achter zijn rug om. Dit draagt bij aan de vertrouwensrelatie.
Daarnaast kan het heel waardevol zijn om familie, vrienden of andere belangrijke personen uit de omgeving te betrekken. Je kunt bijvoorbeeld vragen aan de cliënt of hij één of meerdere naaste wil meenemen op gesprek. Dit kan de omgeving helpen te begrijpen wat er aan de hand is en hoe ze kunnen helpen. Op deze manier leert de cliënt ook voor welke problemen hij zijn omgeving kan aanspreken.
Er bestaan bovendien ook heel wat organisaties en websites die je kunt aanraden die familie kan helpen met het omgaan van psychische kwetsbaarheid:
- www.similes.be: Similes is een organisatie die familie en naasten van psychisch kwetsbare mensen ondersteunt. Ze organiseren ook activiteiten, zoals bijvoorbeeld lotgenotengroepen.
- www.ypsilon.org: Ypsilon biedt informatie en hulp voor naasten van mensen met psychosegevoeligheid https://www.naastencentraal.nl/: Naasten Centraal voorziet naasten van psychisch kwetsbare mensen van informatie en advies.